ECLI:NL:GHAMS:2022:2329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
13 augustus 2022
Zaaknummer
200.283.130/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; toestemming voor plaatsing geldautomaat; bewijsopdracht huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben een huurovereenkomst met [geïntimeerde] voor een bedrijfsruimte. [geïntimeerde] heeft een geldautomaat in de winkelpui van de gehuurde ruimte geplaatst, waarvoor hij stelt toestemming van de verhuurder te hebben gekregen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] geslaagd is in zijn bewijsopdracht dat hij toestemming heeft gekregen van [appellanten] voor het plaatsen van de geldautomaat. De appellanten zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de grieven van appellanten behandeld en geconcludeerd dat de kantonrechter op goede gronden heeft overwogen dat [geïntimeerde] toestemming heeft gekregen voor het plaatsen van de geldautomaat. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsopdracht aan [geïntimeerde] zich uitsluitend richtte op de vraag of hij toestemming had gekregen van [appellanten]. De verklaringen van de getuigen en de e-mail van [appellant 2] zijn in dit verband van belang. Het hof heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd en appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep verwezen.

De uitspraak van het hof bevestigt dat de huurder in dit geval voldoende bewijs heeft geleverd voor de toestemming tot het plaatsen van de geldautomaat, en dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde terecht is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.283.130/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7794655 CV EXPL 19-11829
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 augustus 2022
inzake

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.F. Overes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant 1] en [appellant 2] genoemd; geïntimeerde wordt aangeduid als [geïntimeerde] .
[appellanten] . zijn bij dagvaarding van 7 augustus 2020, hersteld bij exploot van 31 augustus 2020, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Het hof heeft bij arrest van 6 oktober 2020 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Die zitting heeft op 1 december 2020 plaatsgehad. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. De mondelinge behandeling heeft niet tot een schikking geleid.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 15 mei 2020 en de daaraan voorafgaande tussenuitspraak van 9 oktober 2019 (hierna: het tussenvonnis) zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vordering tot ontbinding van de tussen partijen geldende huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze zijn in beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.1.1
[geïntimeerde] huurt sinds 1 april 2012 van [appellanten] een bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] , welke huurovereenkomst na 31 maart 2017 is verlengd voor de tijd van vijf jaren, dus tot 1 april 2022.
3.1.2
[geïntimeerde] wilde in de winkelpui van de bedrijfsruimte een geldautomaat plaatsen. Bij e-mail van 19 augustus 2017 heeft [appellant 2] aan [geïntimeerde] bericht:
Geen bezwaar tegen aanbrengen van een stysteem.
3.1.3
Vervolgens heeft [geïntimeerde] met Euronet een overeenkomst gesloten voor de plaatsing van een geldautomaat met ingang van 20 augustus 2017 voor een periode van vijf jaar.
3.2
[appellanten] vorderen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Zij voeren aan dat zij nooit toestemming hebben gegeven en ook niet zouden geven voor het plaatsen van een geldautomaat in het gehuurde. [geïntimeerde] heeft voor het geval geen toestemming zou zijn verleend bij voorwaardelijke tegenvordering alsnog toestemming (machtiging) gevorderd voor de inmiddels geplaatste geldautomaat.
3.3
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] als te bewijzen opgedragen dat hij van [appellanten] toestemming heeft gekregen een geldautomaat in het gehuurde te plaatsen.
3.4
Vervolgens zijn [appellant 2] , [geïntimeerde] en [A.] als getuigen gehoord.
3.5
In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs en heeft hij de vordering van [appellanten] tot ontbinding en ontruiming afgewezen. Aan de voorwaardelijke tegenvordering kwam de kantonrechter daarom niet toe.
Samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, heeft de kantonrechter het volgende overwogen.
Niet ter discussie staat dat [appellanten] in hun e-mail van 19 augustus 2017 aan [geïntimeerde] ergens toestemming voor hebben gegeven:
Geen bezwaar tegen aanbrengen van een stysteem. De vraag is of deze toestemming ziet op een geldautomaat, zoals [geïntimeerde] stelt, of op iets anders. [geïntimeerde] heeft met Euronet een overeenkomst voor de plaatsing van een geldautomaat gesloten met ingang van 20 augustus 2017, waarvoor op 29 september 2017 een omgevingsvergunning is aangevraagd. Weliswaar blijkt niet dat [appellanten] met deze informatie bekend waren, maar als de e-mail van 19 augustus 2017 een toestemming inhield voor een geldautomaat, past dat wel in de chronologie. Beoordeeld zal dan moeten worden of de afgelegde getuigenverklaringen dit bevestigen, waarbij de eigen verklaring van [geïntimeerde] op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts kan worden gebruikt als aanvulling op ander - onvolledig - bewijs. Dat andere bewijs is hier voorhanden: voornoemde e-mail met toestemming en de stukken die zien op de periode direct daarna.
[geïntimeerde] heeft verklaard dat hij op verzoek van Euronet toestemming heeft gevraagd voor het plaatsen van een geldautomaat (ATM), die hij telefonisch heeft gekregen. Vervolgens wilde Euronet de toestemming op schrift, waarna hij [appellant 2] heeft gebeld. Die heeft vervolgens de e-mail van 19 augustus 2017 verstuurd. Daarna is het contract met Euronet getekend. Behalve een betalingssysteem bij aanvang van de huur zijn in het gehuurde geen elektronische systemen meer geïnstalleerd, aldus [geïntimeerde] . Getuige [A.] , voormalig medewerker van [geïntimeerde] heeft verklaard destijds van [geïntimeerde] te hebben begrepen dat hij met de eigenaar moest bellen over een geldautomaat. Hij was vervolgens ook aanwezig bij een telefoongesprek dat [geïntimeerde] voerde. Hij kon alleen [geïntimeerde] horen, die in het gesprek het Nederlands woord “geldautomaat” gebruikte (rov 7).
[appellant 2] heeft een verklaring afgelegd die er op neer komt dat de door hem gegeven toestemming zag op een heel ander systeem dan een geldautomaat. Volgens hem ging het om een computersysteem voor fietsen. In een brief die in 2019 namens [appellanten] werd verstuurd zou het echter gaan om een internetbetalingssysteem. Hoewel de gemachtigde van [appellanten] tijdens het getuigenverhoor toelichtte dat dit een misverstand moet zijn geweest, staat in die brief echter heel concreet:
Het enige wat de heer [appellant 2] zich kan herinneren is dat u hem enige tijd geleden de vraag heeft voorgelegd, of het toegestaan is om een internet betalingssysteem in het gehuurde aan te brengen.Moeilijk denkbaar is hoe dit een misverstand kan zijn en in ieder geval is het niet nader toegelicht (rov 8).
In het licht van de concrete en consistente verklaring van [geïntimeerde] , die past in de chronologie en gesteund wordt door de verklaring van [A.] , acht de kantonrechter de verklaring van [appellant 2] onvoldoende concreet, inconsequent en onvoldoende geloofwaardig. [geïntimeerde] heeft bewezen dat hij schriftelijke toestemming heeft verkregen voor het plaatsen van de geldautomaat, zodat de vordering van [appellanten] zal worden afgewezen. Aldus de kantonrechter.
3.6
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] op met vier grieven. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk behandelen.
3.7
[appellanten] voeren aan, samengevat, dat de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] gegeven bewijsopdracht (dat hij van [appellanten] toestemming heeft gekregen een geldautomaat in het gehuurde te plaatsen) te beperkt is geweest en de kantonrechter ten onrechte [geïntimeerde] geslaagd heeft geacht in zijn bewijsopdracht. Zij betogen ook dat de kantonrechter ten onrechte niet over het in de huurovereenkomst opgenomen onderverhuurverbod heeft geoordeeld en dat de gevorderde ontbinding ten onrechte is afgewezen. [appellanten] hebben meer in het bijzonder het volgende aangevoerd. Het feitelijk beheer van de hen in eigendom toebehorende registergoederen hebben zij uitbesteed aan professionele beheerders. Die hebben als beleid dat wijziging van de bestemming van het gehuurde niet wordt toegestaan zonder aanpassing van de schriftelijke huurovereenkomst en onderverhuur wordt hoe dan ook niet toegestaan. De geldautomaat brengt het risico van ramkraken met zich mee. Daarom is het beleid om daarvoor geen toestemming te verlenen. Het is dus hoogst onwaarschijnlijk dat [geïntimeerde] toestemming voor het plaatsen van de geldautomaat heeft gekregen. [geïntimeerde] had in ieder geval ook moeten bewijzen dat hij toestemming had om een deel van de winkelpui te laten verwijderen en toestemming had voor onderverhuur aan de eigenaar van de geldautomaat. [A.] is geen betrouwbare getuige.
3.7.1
De grieven slagen niet. De kantonrechter heeft op goede gronden overwogen, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, dat de bewijsopdracht aan [geïntimeerde] er uitsluitend op ziet of hij van [appellanten] toestemming heeft gekregen een geldautomaat te (laten) plaatsen. Dat is de kern van het geschil. Waar het om gaat is of [geïntimeerde] toestemming heeft gekregen een geldautomaat in het gehuurde te laten plaatsen. Of hun beheerders een andersluidend en/of strenger beleid hanteren zoals [appellanten] betogen is niet relevant, omdat in deze zaak [geïntimeerde] rechtstreeks van een van de eigenaren ( [appellant 2] ) toestemming heeft verkregen. Waarvoor precies die toestemming is verleend blijkt uit het geleverde bewijs, dat het hof op dezelfde wijze en op dezelfde gronden waardeert als de kantonrechter. Voor zover [appellanten] ook hebben bedoeld te betogen dat de in de winkelpui geplaatste geldautomaat de bestemming van het gehuurde wijzigt en dat met die geldautomaat het onderverhuurverbod wordt geschonden, strandt dat betoog al op het feit dat [geïntimeerde] nu juist toestemming van de eigenaar van het gehuurde had gekregen. Overigens maakt de enkele plaatsing van de geldautomaat niet dat de in het gehuurde gevoerde fietsenzaak ondergeschikt c.q. slechts bijzaak is geworden en daarmee de bestemming zou zijn gewijzigd.
3.8
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten] als niet ter zake dienend, nu zij geen stellingen hebben geponeerd die, indien al bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
3.9
Het hof zal de bestreden vonnissen bekrachtigen. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,-- aan verschotten en € 2.228,-- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, E.M. Polak en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.