In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs en heeft hij de vordering van [appellanten] tot ontbinding en ontruiming afgewezen. Aan de voorwaardelijke tegenvordering kwam de kantonrechter daarom niet toe.
Samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, heeft de kantonrechter het volgende overwogen.
Niet ter discussie staat dat [appellanten] in hun e-mail van 19 augustus 2017 aan [geïntimeerde] ergens toestemming voor hebben gegeven:
Geen bezwaar tegen aanbrengen van een stysteem. De vraag is of deze toestemming ziet op een geldautomaat, zoals [geïntimeerde] stelt, of op iets anders. [geïntimeerde] heeft met Euronet een overeenkomst voor de plaatsing van een geldautomaat gesloten met ingang van 20 augustus 2017, waarvoor op 29 september 2017 een omgevingsvergunning is aangevraagd. Weliswaar blijkt niet dat [appellanten] met deze informatie bekend waren, maar als de e-mail van 19 augustus 2017 een toestemming inhield voor een geldautomaat, past dat wel in de chronologie. Beoordeeld zal dan moeten worden of de afgelegde getuigenverklaringen dit bevestigen, waarbij de eigen verklaring van [geïntimeerde] op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts kan worden gebruikt als aanvulling op ander - onvolledig - bewijs. Dat andere bewijs is hier voorhanden: voornoemde e-mail met toestemming en de stukken die zien op de periode direct daarna.
[geïntimeerde] heeft verklaard dat hij op verzoek van Euronet toestemming heeft gevraagd voor het plaatsen van een geldautomaat (ATM), die hij telefonisch heeft gekregen. Vervolgens wilde Euronet de toestemming op schrift, waarna hij [appellant 2] heeft gebeld. Die heeft vervolgens de e-mail van 19 augustus 2017 verstuurd. Daarna is het contract met Euronet getekend. Behalve een betalingssysteem bij aanvang van de huur zijn in het gehuurde geen elektronische systemen meer geïnstalleerd, aldus [geïntimeerde] . Getuige [A.] , voormalig medewerker van [geïntimeerde] heeft verklaard destijds van [geïntimeerde] te hebben begrepen dat hij met de eigenaar moest bellen over een geldautomaat. Hij was vervolgens ook aanwezig bij een telefoongesprek dat [geïntimeerde] voerde. Hij kon alleen [geïntimeerde] horen, die in het gesprek het Nederlands woord “geldautomaat” gebruikte (rov 7).
[appellant 2] heeft een verklaring afgelegd die er op neer komt dat de door hem gegeven toestemming zag op een heel ander systeem dan een geldautomaat. Volgens hem ging het om een computersysteem voor fietsen. In een brief die in 2019 namens [appellanten] werd verstuurd zou het echter gaan om een internetbetalingssysteem. Hoewel de gemachtigde van [appellanten] tijdens het getuigenverhoor toelichtte dat dit een misverstand moet zijn geweest, staat in die brief echter heel concreet:
Het enige wat de heer [appellant 2] zich kan herinneren is dat u hem enige tijd geleden de vraag heeft voorgelegd, of het toegestaan is om een internet betalingssysteem in het gehuurde aan te brengen.Moeilijk denkbaar is hoe dit een misverstand kan zijn en in ieder geval is het niet nader toegelicht (rov 8).
In het licht van de concrete en consistente verklaring van [geïntimeerde] , die past in de chronologie en gesteund wordt door de verklaring van [A.] , acht de kantonrechter de verklaring van [appellant 2] onvoldoende concreet, inconsequent en onvoldoende geloofwaardig. [geïntimeerde] heeft bewezen dat hij schriftelijke toestemming heeft verkregen voor het plaatsen van de geldautomaat, zodat de vordering van [appellanten] zal worden afgewezen. Aldus de kantonrechter.