ECLI:NL:GHAMS:2022:2327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.305.397/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijking van de voorkeur van de betrokkene voor bewindvoerder en mentor in het kader van onderbewindstelling en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling en het mentorschap van de betrokkene. De betrokkene, die sinds 2008 in een woonzorgcentrum verblijft, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter die een bewind en mentorschap had ingesteld, waarbij onafhankelijke derden als bewindvoerders en mentor waren benoemd. De betrokkene verzocht om haar echtgenoot tot bewindvoerder en mentor te benoemen, maar het hof oordeelde dat de emotionele betrokkenheid van de echtgenoot in strijd kan komen met de financiële belangen van de betrokkene. Het hof was van mening dat de echtgenoot niet voldoende begreep wat de plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording inhield. De Stichting, die het verzoek tot onderbewindstelling had ingediend, stelde dat de mentale gezondheid van de betrokkene achteruitging en dat onafhankelijke derden noodzakelijk waren voor haar bescherming. Het hof concludeerde dat de gronden voor onderbewindstelling en mentorschap aanwezig waren en dat de benoeming van de huidige bewindvoerders en mentor in stand moest blijven. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de betrokkene af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.305.397/01
zaak- / rekestnummers rechtbank: 9248851 BM VERZ 21-1333 GS
9248852 MB VERZ 21-316
beschikking van de meervoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [echtgenoot] , echtgenoot van de betrokkene;
- [zoon] , zoon van de betrokkene;
- [stichting] (hierna te noemen: de Stichting), verzoekster in eerste aanleg;
- [mentor] , h.o.d.n. [bedrijf 1] (hierna ook te noemen: de mentor);
- [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. [bedrijf 2] (hierna ook te noemen: de bewindvoerder(s)).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 12 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 7 januari 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de mentor van 4 juli 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 juli 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat.
- de echtgenoot van de betrokkene;
- [A.] , namens de Stichting;
- [bewindvoerder 1] , namens de bewindvoerders.
De zoon is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De mentor is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
3.2
De betrokkene verblijft sinds 2008 in het woonzorgcentrum De Schalkweide van de Stichting.
3.3
Op 13 december 2021 is de betrokkene gehuwd met [echtgenoot] voornoemd.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op het verzoek van de Stichting, een bewind ingesteld over de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren, alsmede een mentorschap ten behoeve van de betrokkene ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , h.o.d.n. [bedrijf 2] , tot bewindvoerders en [mentor] , h.o.d.n [bedrijf 1] , tot mentor.
4.2
De betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij haar echtgenoot tot bewindvoerder en mentor te benoemen.
4.3
De Stichting heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Daarnaast kan de rechter op grond van artikel 1:450 lid 1 BW ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen, indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Artikel 1:452 lid 3 BW bevat een vergelijkbare bepaling voor de benoeming van de mentor.
5.2
De betrokkene betoogt dat de kantonrechter ten onrechte de onderbewindstelling en het mentorschap heeft ingesteld. Zij betwist dat zij niet meer in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Samen met haar echtgenoot redt zij zich prima. Mocht het hof de maatregelen wel noodzakelijk vinden, dan heeft de benoeming van haar echtgenoot tot bewindvoerder en mentor haar uitdrukkelijke voorkeur. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen omdat haar echtgenoot en haar zoon niet samen ‘door één deur kunnen’. De betrokkene ziet echter niet in waarom dit in de weg zou staan aan de uitvoering van het bewind en mentorschap door haar echtgenoot. Met haar zoon heeft zij al jarenlang een verstoorde relatie en tussen hen is geen contact. Zij voelt zich er veel prettiger bij als haar echtgenoot de zorg voor haar kan dragen, zowel financieel als in het geval van een mentorschap. Zij vertrouwt hem en bovendien verzorgt hij haar verder ook al geruime tijd. Het contact met de huidige bewindvoerders en mentor ervaart zij als zeer onprettig en dit belast haar in grote mate op dagelijkse basis, aldus de betrokkene.
5.3
De Stichting betoogt dat de kantonrechter op goede gronden de maatregelen tot onderbewindstelling en mentorschap heeft ingesteld en daarbij onafhankelijke derden heeft benoemd tot bewindvoerders en mentor. Voor de betrokkene zijn deze maatregelen nodig omdat haar mentale gezondheid achteruit gaat. Zo kan zij haar eigen financiën niet meer beheren. Tijdens de zitting in eerste aanleg is de kantonrechter niet ervan overtuigd geraakt dat de echtgenoot van de betrokkene voldoende begrijpt wat de plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording inhoudt. Voor de Stichting is het belangrijk dat tussen de zorgverlening in het woonzorgcentrum en de mentor goed contact bestaat en dat goede (zorg)afspraken voor de betrokkene gemaakt kunnen worden. De ervaring van de Stichting is dat de echtgenoot van de betrokkene veel liefde toont voor de betrokkene, maar dat hij zich niet altijd houdt aan de gemaakte afspraken omtrent zorg en medicatie. Om die reden gaat de voorkeur van de Stichting uit naar een onafhankelijke mentor.
5.4
De bewindvoerder heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de noodzaak voor de maatregelen duidelijk is. Of de echtgenoot van de betrokkene voldoende capabel is om als bewindvoerder op te treden, kan hij niet inschatten. Zo heeft de bewindvoerder de betrokkene en haar partner erop gewezen dat hun voorgenomen huwelijk gevolgen zou hebben voor de hoogte van hun AOW-uitkeringen. Tegen zijn advies in zijn de betrokkene en haar partner met elkaar getrouwd. In het woonzorgcentrum wordt de betrokkene volledig verzorgd, maar op verzoek is ook geld voor wat extraatjes beschikbaar. Tot op heden is hij echter nog niet daarvoor benaderd, aldus de bewindvoerder.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Omdat de door de belanghebbenden naar voren gebrachte standpunten ten aanzien van het bewind en het mentorschap een sterke onderlinge verbondenheid vertonen, zal het hof deze onderwerpen gezamenlijk beoordelen.
5.6
Uit de stukken van het dossier en de verklaringen ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De betrokkene verblijft sinds 2008 in het woonzorgcentrum De Schalkweide te Haarlem. Daar heeft zij in 2016 haar huidige partner leren kennen. De betrokkene en haar partner (die elders een eigen woning heeft) brengen sindsdien samen hun dagen door. Zij ondernemen samen allerlei uitjes. Daarnaast zorgt haar partner voor de betrokkene en helpt hij haar met haar financiën. In datzelfde jaar (2016) hebben de financiën van de betrokkene geleid tot een aantal confrontaties tussen de zoon en de partner van de betrokkene. Sindsdien heeft de betrokkene geen contact meer met haar zoon.
In verband met haar cognitieve achteruitgang heeft de Stichting in mei 2021 bij de kantonrechter een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap ten behoeve van de betrokkene ingediend, met daarbij het verzoek haar partner te benoemen tot bewindvoerder en mentor. Nadat de zoon van de betrokkene blijk gaf van bezwaar tegen de benoeming van de partner, heeft de Stichting haar verzoek gewijzigd en de benoeming van een onafhankelijke bewindvoerder en mentor verzocht.
In september 2021 hebben de betrokkene en haar partner een totaalbedrag van € 2.600,- van de bankrekening van de betrokkene opgenomen. Op 13 december 2021 zijn de betrokkene en haar partner in het huwelijk getreden.
5.7
Het hof heeft kunnen constateren dat alle belanghebbenden het erover eens zijn dat de betrokkene zeer afhankelijk is van de hulp van anderen en niet meer in staat is zelfstandig haar (vermogensrechtelijke) belangen te behartigen. Aan het hof ligt de vraag voor of die belangen kunnen worden behartigd door haar echtgenoot – en zo ja, of dit op informele wijze kan of op formele wijze moet – of dat dit door een professional moet worden gedaan en - in dat laatste geval- of de door de kantonrechter aangestelde bewindvoerders en mentor kunnen aanblijven.
Gebleken is dat de echtgenoot van de betrokkene met veel liefde voor haar zorgt en het beste met haar lijkt voor te hebben. Uit de stukken en het verhandelde op de zitting in hoger beroep komt echter ook het beeld naar voren van een zeer betrokken echtgenoot, die vanuit emotie handelt en beslissingen neemt. Zo heeft hij verklaard dat de geldopnames in september 2021 zijn gedaan om te voorkomen dat dit geld (een belastingteruggave) in handen zou vallen van de zoon van de betrokkene. De zoon beschikt echter niet over een bankpas van deze rekening en er is al jaren geen contact meer met hem. Over het opgenomen geld heeft de echtgenoot verklaard dat dit op een verantwoorde manier is uitgegeven aan onder meer (voordeel)uitjes en sigaretten. Volgens hem kost het roken de betrokkene ongeveer € 350,- per maand en betaalt hij dat nu, omdat de betrokkene sinds de bestreden beschikking niet meer over haar eigen geld kan beschikken. Op de vraag van het hof of hij daarover contact heeft opgenomen met de bewindvoerder, heeft de echtgenoot geantwoord dat hij dat niet heeft gedaan, omdat hij in een gesprek met de bewindvoerder voor dief is uitgemaakt. In plaats van zoeken naar een oplossing voor de ontstane situatie – zo nodig onder aflegging van verantwoording over voornoemde geldopnames – kiest de echtgenoot ervoor het contact met de bewindvoerder uit de weg te gaan. Het hof acht dit niet in het belang van de betrokkene.
Ook waar het de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene betreft, wordt dezelfde houding van de echtgenoot gezien. Zoals de Stichting ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, gaat de mentale gezondheid van de betrokkende steeds meer achteruit. Voor de Stichting wordt daardoor ook de noodzaak van een mentor, met wie zij kan overleggen over de zorg voor de betrokkene, steeds groter. Het is de Stichting echter in de afgelopen periode gebleken dat de afspraken voortvloeiend uit het multidisciplinair overleg niet altijd even goed worden nagekomen door de echtgenoot.
Het voorgaande onderstreept de noodzaak van de beschermingsmaatregelen en van de uitvoering daarvan door een onafhankelijke derde. Aannemelijk is dat de echtgenoot door zijn emotionele betrokkenheid zo nu en dan de belangen van de betrokkene uit het oog verliest.
5.8
Op grond van het voorgaande is het hof – net als de kantonrechter – van oordeel dat de gronden voor onderbewindstelling en de instelling van een mentorschap ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze gronden ook nu nog aanwezig zijn.
Daarnaast ziet het hof op grond van al het hiervoor overwogene aanleiding om af te wijken van de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene als ook van het wettelijk uitgangspunt dat bij voorkeur de echtgenoot tot bewindvoerder/mentor wordt benoemd. Net als de kantonrechter is het hof niet ervan overtuigd dat de echtgenoot van de betrokkene de plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording als bewindvoerder voldoende begrijpt. Tevens bestaat het gevaar dat zijn emotionele betrokkenheid in strijd kan komen met de financiële belangen van de betrokkene.
Voorts is het hof van oordeel dat ook de niet vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene beter worden beschermd in het geval een onafhankelijke derde uitvoering geeft aan het mentorschap.
5.9
Het hof is voorts van oordeel dat de betrokkene haar bezwaar tegen de benoeming van [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] als bewindvoerders en tegen de benoeming van [mentor] als mentor, niet voldoende heeft onderbouwd. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van bezwaren tegen de huidige bewindvoerders en de huidige mentor, zal het hof deze benoemingen in stand laten.
5.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. A.N. van de Beek en mr. C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 16 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.