ECLI:NL:GHAMS:2022:2318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
200.256.626/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige na verzoek van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Kim-Meijer, verzocht samen met de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.J. Leijendekker, om gezamenlijk met het gezag over hun kind belast te worden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure een adviserende rol gespeeld en een rapport gepresenteerd waarin werd geconcludeerd dat gezamenlijk gezag niet in strijd is met het belang van het kind en zelfs wenselijk is. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen, gedateerd 12 november 2019 en 27 juli 2021, reeds aandacht besteed aan de situatie en de omgang tussen de ouders en het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2022 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vrouw uitte zorgen over de communicatie met de man en de mogelijkheid van conflicten bij gezamenlijk gezag, terwijl de man benadrukte dat hij betrokken wil zijn bij de opvoeding en het welzijn van hun kind. Het hof heeft overwogen dat, hoewel er problemen zijn in de communicatie tussen de ouders, deze niet zodanig zijn dat het gezamenlijk gezag in de weg staat. Het hof heeft vastgesteld dat het kind een goede band heeft met beide ouders en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de man toegewezen, waardoor de ouders gezamenlijk met het gezag over hun kind zijn belast. Het hof heeft ook de hoop uitgesproken dat beide ouders zich aanmelden voor een hulpverleningsmodule om hun coöperatieve ouderschap te verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een afschrift van de uitspraak zal worden gezonden aan de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.256.626/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/636670/FA RK 17-6634
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te 's-Gravenhage,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede.
Als belanghebbende is aangemerkt na te noemen minderjarige:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: [kind] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 12 november 2019 en op 27 juli 2021 beschikkingen gegeven (hierna te noemen: de tussenbeschikkingen). Voor het procesverloop tot 27 juli 2021 wordt naar die beschikkingen verwezen.
1.2
In laatstgenoemde tussenbeschikking is bepaald dat de behandeling van de zaak pro forma wordt aangehouden tot 6 februari 2022, met het verzoek aan de raad een onderzoek te verrichten ter beantwoording van een aantal vragen ten aanzien van het gezag en de omgang tussen de man en [kind] . Tevens is aan de advocaten van partijen verzocht uiterlijk twee weken vóór de nader te bepalen voortgezette mondelinge behandeling het hof schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en hun standpunten ten aanzien van het gezag en de omgang.
1.3
Op 9 februari 2022 is bij het hof ingekomen een brief van 7 februari 2022 van de raad, met als bijlage het rapport van de raad van dezelfde datum.
1.4
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 13 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad]

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind] moeten worden belast.
2.2
In zijn tussenbeschikking van 27 juli 2021 heeft het hof in het belang van [kind] de raad verzocht onderzoek te doen naar zowel het gezag als naar de omgang tussen de man en [kind] -hoewel in de onderhavige procedure alleen een verzoek van de man met betrekking tot het gezag voorligt -, aangezien was gebleken dat Ouderschap Blijft noch de daarop volgende mediation tot een verbetering van de verstandhouding en de onderlinge communicatie tussen de ouders had geleid. Evenmin waren de ouders tot overeenstemming gekomen over een uitbreiding van de omgang tussen de man en [kind] .
2.3
De raad heeft de door het hof in zijn tussenbeschikking van 27 juli 2021 geformuleerde vragen beantwoord in zijn rapport van 7 februari 2022. Kort gezegd concludeert de raad dat gezamenlijk gezag niet in strijd is met het belang van [kind] . Bovendien is het volgens de raad ook wenselijk en passend, omdat de raad uitbreiding van de omgangsregeling adviseert. Het raadsadvies luidt dan ook dat het hof het verzoek van de man om de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind] te belasten, zal toewijzen.
Op de voortgezette mondelinge behandeling van 13 april 2022 heeft de raad daarnaast nog naar voren gebracht dat zowel de man als de vrouw in staat zijn om hun deel van het ouderschap goed in te vullen en dat er geen zorgen bestaan over de opvoedsituatie van [kind] bij elk van beide ouders. De raad adviseert de ouders wel om deel te nemen aan de hulpverleningsmodule ‘solo parallel ouderschap’, juist omdat zij moeite hebben met coöperatief ouderschap.
2.4
De vrouw heeft op de voortgezette mondelinge behandeling van 13 april 2022 naar voren gebracht dat de situatie tussen haar en de man sinds het raadsrapport en het uitbreiden van de omgang verder is verslechterd. De vrouw wordt door de man totaal genegeerd tijdens overdrachts- en koffiemomenten, hetgeen een gespannen sfeer oplevert en de gesprekken met [kind] bemoeilijkt. Ondanks alle hulpverleningstrajecten is het niet gelukt om de communicatie tussen partijen te verbeteren. Daarnaast zorgen die trajecten voor veel spanning en onrust en de vrouw wil juist rust voor [kind] . De vrouw voorziet bij gezamenlijk gezag conflicten over alles, ook in het geval van ingewikkelde medische kwesties. Het nemen van gezamenlijke beslissingen over [kind] wordt hierdoor onmogelijk. Als partijen het wel ergens over eens zouden kunnen zijn, dan zou dat de afgelopen jaren al naar voren zijn gekomen. Er moeten nog zoveel stappen worden gezet, nu eerst in het kader van de uitbreiding van de omgang, dat gezamenlijk gezag over [kind] in dit stadium prematuur is, aldus de vrouw.
2.5
De man onderschrijft de conclusies van het raadsrapport. [kind] is een vrolijk en sociaal kind. Er zijn geen aanwijzingen dat hij klem zit tussen de ouders. Het is in zijn belang dat beide ouders het gezag hebben. De man wenst ook meer betrokken te worden bij de school van [kind] en inzake medische kwesties omtrent [kind] . Dat is heel lastig zonder gezag. Het is belangrijk voor [kind] dat hij ziet dat zijn vader net zo geïnteresseerd in hem is als zijn moeder. Partijen zijn reeds in staat zich naar het belang van [kind] te gedragen, maar mocht solo parallel ouderschap daarin nog verbetering kunnen brengen, dan staat de man daarvoor open.
2.6
Het hof overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat partijen gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Afwijzing van het inleidend verzoek van de man om hem samen met de vrouw met het gezag over [kind] te belasten, kan dan ook alleen aan de orde zijn als één van de uitzonderingsgronden van artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek zich voordoet, zoals het hof ook al heeft overwogen in zijn tussenbeschikking van 12 november 2019.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat geen gronden aanwezig zijn om het verzoek van de man af te wijzen. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zittingen in hoger beroep is gebleken dat Ouderschap Blijft en de daarop volgende mediation niet tot een verbetering van de verstandhouding en de onderlinge communicatie tussen de ouders hebben geleid. Echter lukt het de ouders wel om tijdens gezamenlijke momenten met [kind] het strijdkader om te zetten in een welzijnskader voor [kind] door hem niet aan openlijke conflicten bloot te stellen. Daarvoor nemen zij beiden verantwoordelijkheid. [kind] is een vrolijke en sociale jongen en heeft een goede band met beide ouders. Gelet hierop acht het hof niet aannemelijk dat er een onaanvaardbaar risico is dat [kind] bij toewijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen de ouders, dan wel dat afwijzing van het verzoek van de man om andere redenen in het belang van [kind] noodzakelijk is. Niet gebleken is dat de problemen die er nog zijn in de onderlinge communicatie van partijen, een dusdanig negatieve weerslag op [kind] hebben dat van een dergelijke situatie zou kunnen worden gesproken. De door de vrouw genoemde zorgen hieromtrent zijn in het licht van de geschiedenis van partijen weliswaar begrijpelijk, maar zijn onvoldoende om aan de bepaling van het gezamenlijk gezag in de weg te staan. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van de man toewijzen.
2.7
Het hof spreekt de hoop hierbij uit dat de vrouw zich, ondanks de omstandigheid dat zij geen vertrouwen heeft in dit door de raad voorgestelde traject, toch aanmeldt voor solo parallel ouderschap, evenals de man. De ouders kunnen dan leren zich uitsluitend te richten op de opvoeding van [kind] in hun eigen opvoedingssituatie, waarbij sprake is van gelijkwaardigheid.
2.8
Ten aanzien van het advies van de raad met betrekking tot de uitbreiding van de omgang tussen de man en [kind] , overweegt het hof dat partijen ter zitting in hoger beroep van 13 april 2022 hebben verklaard het met dit advies eens te zijn en dat daar sinds begin maart 2022 reeds uitvoering aan wordt gegeven. Nu ten aanzien van de omgang ook geen nader verzoek is geformuleerd door partijen, zal het hof hier geen beslissing over nemen.
2.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
belast de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.