ECLI:NL:GHAMS:2022:2315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
200.291.900/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbreiding omgangsregeling na onderzoek en advies van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2022 een beschikking gegeven inzake de omgangsregeling tussen de minderjarige [belanghebbende] en haar moeder, [verzoekster]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een eerder rapport geadviseerd over de omgangsregeling, waarbij de thuissituatie van [verzoekster] en de zorgbehoeften van [belanghebbende] in overweging zijn genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er behoefte is aan een structurele omgangsregeling, omdat de huidige afspraken niet voldoende zijn voor de ontwikkeling van [belanghebbende]. De omgang zal maandelijks plaatsvinden bij [verzoekster] thuis, met een opbouw naar een weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond. De verantwoordelijkheid voor het halen en brengen van [belanghebbende] ligt bij [verzoekster], met toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) om de veiligheid van [belanghebbende] te waarborgen, vooral in verband met haar diabetes. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015 gewijzigd en de nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij ook aanvullende omgangsmomenten bij de pleegouders van [broer belanghebbende] en [zus belanghebbende] zijn toegestaan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.291.900/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/282937 / FA RK 18-7122
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [belanghebbende] (hierna te noemen: [belanghebbende] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn (tussen)beschikking van 9 november 2021. Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht onderzoek te doen en te adviseren hoe tot een vaste omgangsregeling, althans tot gestructureerde afspraken voor de omgang kan worden gekomen en of er een (on)mogelijkheden bestaan om de omgang (op termijn) bij [verzoekster] thuis te laten plaatsvinden. Omstandigheden die daarin moeten worden betrokken zijn de thuissituatie bij [verzoekster] en de extra zorg die nodig is in verband met de diabetes van [belanghebbende] , alsmede de (on)mogelijkheden ten aanzien van het halen en brengen door [verzoekster] , respectievelijk [verweerder] .
1.2
Nadien is het raadsrapport van 10 maart 2022 ingekomen.
1.3
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
1.4
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI overgelegd:
- kopieën van twee brieven uit 2017 van de huisarts van [verzoekster] ;
- een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 30 maart 2022.

2.De feiten

2.1
Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst het hof naar de (tussen)beschikking van 9 november 2021. Het hof gaat ook thans nog van die feiten uit.
2.2
Bij genoemde beschikking van 30 maart 2022 is [belanghebbende] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI.

3.De nadere motivering van de beslissing

Het raadsrapport van 10 maart 2022
3.1
De raad heeft in vervolg op het op 12 november 2021 uitgebrachte rapport opnieuw onderzocht of het gezamenlijk netwerk (de pleegouders van [broer belanghebbende] en de pleegouders van [zus belanghebbende] ) iets kan betekenen als vertrouwde derde in zowel het begeleiden als het structureren van de afspraken tussen [belanghebbende] en [verzoekster] . Gebleken is dat het voor de pleeggezinnen niet haalbaar is om gestructureerde omgangsafspraken vast te stellen, zodat het door de raad eerder gegeven advies in de praktijk niet heeft gewerkt. Wel zijn de pleegouders nog steeds bereid om [verzoekster] uit te nodigen als [belanghebbende] bij hen is. Verder heeft de raad geconstateerd dat de omgangsafspraken tussen [belanghebbende] en [verzoekster] op neutraal terrein in de omgeving van [verweerder] evenmin van de grond zijn gekomen door het gebrek aan communicatie tussen de ouders en doordat [verzoekster] vanwege haar nog onbehandelde PTSS niet wil/kan afreizen naar de [regio] . De raad is in toenemende mate bezorgd over in hoeverre [belanghebbende] wordt belast en beïnvloed door de emoties en afwijzing van [verweerder] jegens [verzoekster] . [belanghebbende] en [verzoekster] hebben (vrijwel) geen contact en omgang (meer) met elkaar en de raad ziet het risico dat zij van elkaar vervreemden en [belanghebbende] mogelijk onder invloed van [verweerder] negatieve gevoelens tegenover [verzoekster] ontwikkelt. De raad ziet als laatste mogelijkheid dat er vaste afspraken worden opgelegd door het hof, waardoor [belanghebbende] haar moeder kan blijven zien. Praktische belemmeringen, zoals het vervoer, blijven bestaan en ook die afspraken moeten vastgelegd worden. De raad heeft er weinig vertrouwen in dat de ouders zelfstandig en gezamenlijk uitvoering kunnen geven aan een opgelegde regeling en heeft daarom het onderzoek over de omgang uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
De raad ziet als belemmeringen om de omgang bij moeder thuis te laten plaatsvinden dat het de ouders niet lukt om de omgang te organiseren. De raad merkt daarbij op dat binnen de ondertoezichtstelling van juni 2015 tot september 2019 enige structuur in de omgang tussen [verzoekster] en [belanghebbende] was bereikt, maar dat de frequentie daarvan snel is afgenomen na de beëindiging van die ondertoezichtstelling. Ondanks de informatieregeling houdt [verweerder] [verzoekster] niet op de hoogte van (het welzijn van) [belanghebbende] . Er is sprake van ernstig onderling wantrouwen; de ouders laten zich negatief uit over elkaar waarbij zij hoog in hun emotie lijken te zitten en de raad is bezorgd dat [belanghebbende] hiermee wordt belast. Ook de reisafstand vormt een belemmering, waarbij het risico bestaat dat [belanghebbende] belast wordt met de weerstand van [verweerder] tegen het brengen en zij daardoor negatieve gevoelens rondom de omgangsafspraak met [verzoekster] gaat ervaren. [verzoekster] wil halen of brengen, maar niet allebei, waarbij haar partner aanwezig dient te zijn in verband met haar PTSS.
Als mogelijkheden voor de omgang ziet de raad dat de omgangsmomenten die tussen [belanghebbende] en [verzoekster] in het bijzijn van de pleegouders van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] hebben plaatsgevonden positief zijn verlopen. De pleegmoeder van [broer belanghebbende] kan telefonische ondersteuning aan [verzoekster] bieden omtrent de diabetes als [belanghebbende] bij [verzoekster] thuis zou zijn. Verder heeft [verzoekster] ervaring met de diabetes van haar oudere [zoon] . [belanghebbende] wordt inmiddels ouder en zal minder afhankelijk van de communicatie tussen haar ouders worden. Mogelijk leert zij zelfstandiger met haar diabetes omgaan, met inzet van begeleiding vanuit Heliomare, waar zij inmiddels naar school gaat. [verzoekster] is bereid om [belanghebbende] op te (laten) halen of thuis te (laten) brengen. En zij is bereid zicht te geven op haar thuissituatie, waarvoor eventueel een wijkteam ingeschakeld zou kunnen worden.
De raad concludeert dat het voor [belanghebbende] belangrijk is dat zij onbelast contact heeft met haar moeder en dat er geen redenen zijn om de omgang te ontzeggen. De raad acht een gedwongen kader nodig voor (het realiseren van) contact tussen [belanghebbende] en [verzoekster] , omdat anders het risico bestaat dat [belanghebbende] zonder haar moeder zal opgroeien. Het is voor [belanghebbende] belangrijk dat zij haar moeder in ieder geval maandelijks kan zien en daarvoor is er geen andere mogelijkheid dan bij [verzoekster] thuis. Eventuele extra contactmomenten zijn mogelijk als [verzoekster] door de pleegouders van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] wordt uitgenodigd om [belanghebbende] te zien als zij daar op bezoek is, hetgeen de raad in [belanghebbende] ’s belang vindt.
In het rapport van 10 maart 2022 en ter zitting in hoger beroep van 22 juni 2022 heeft de raad geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen die maandelijks bij [verzoekster] thuis plaatsvindt, opbouwend naar een weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond en nader in te vullen in overleg met de GI. Omdat de overdracht in de omgeving van [verweerder] voor [verzoekster] spanning met zich meebrengt, adviseert de raad om de overdracht op vrijdagmiddag na en vanuit school te laten plaatsvinden, waarbij door de school dan meteen de informatie over (de diabetes van) [belanghebbende] aan [verzoekster] kan worden gegeven. [verzoekster] is daarbij verantwoordelijk voor het halen en brengen, nu [verweerder] de overige tijd verantwoordelijk is voor de verzorging van- en financiële lasten voor [belanghebbende] .
De standpunten van [verzoekster] , [verweerder] en de GI
3.2
[verzoekster] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij tevreden is met het advies van de raad, maar zelf inderdaad nog steeds moeite heeft om in de buurt van [verweerder] te zijn tijdens het halen en brengen. Zij zou graag zien dat [verweerder] [belanghebbende] komt halen en/of brengen. Haar vriend, [naam] , zou [belanghebbende] overigens ook kunnen halen en brengen. Hij heeft echter wel werkverplichtingen op vrijdagmiddag waardoor hij [belanghebbende] pas in de loop van de avond zou kunnen ophalen.
3.3
[verweerder] heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de regeling zoals die bij de bestreden beschikking is bepaald het meest in het belang van [belanghebbende] is. In het verleden is geprobeerd een omgangsregeling tot stand te brengen maar dat resulteerde vaak in teleurstellingen voor [belanghebbende] wanneer de omgang op het laatste moment toch niet doorging. [verweerder] heeft de huidige omgangsregeling zelf bedacht en geeft daar uitvoering aan. Door de omgang te laten plaatsvinden wanneer [belanghebbende] bij [broer belanghebbende] of [zus belanghebbende] op bezoek is, waar [verweerder] haar brengt, is de teleurstelling minder groot als [verzoekster] niet komt. Dit komt helaas nog (te) vaak voor. Bovendien moet er altijd iemand bij [belanghebbende] in de buurt zijn die in verband met haar diabetes kan ingrijpen wanneer nodig, ook tijdens het halen en brengen, aldus [verweerder] .
3.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij net is begonnen met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De gezinsmanager kent het gezin uit het verleden en zij is tevens de voogd van [zus belanghebbende] en [zoon] . De GI vindt het voor [belanghebbende] ’s ontwikkeling goed als er een vaste structuur komt in de omgang met [verzoekster] . De agenda’s van de pleeggezinnen laten een structurele regeling echter niet toe; het bezoek van [verzoekster] aan [belanghebbende] bij de pleeggezinnen van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] is wel een aantal keer per jaar mogelijk en het is ook goed voor de gezinscontacten als dat blijft doorgaan. De GI vindt dat een weekend per maand bij [verzoekster] thuis zeker kan; [verzoekster] gaat goed om met de diabetes van [zoon] en zij schakelt telefonisch hulp in als er iets is. Voor advies over [belanghebbende] kan zij de pleegmoeders van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] , die beiden verpleegkundigen zijn, bellen. De opbouw van de regeling moet worden besproken en vormgegeven, dat kan door de GI gebeuren. Het halen en brengen lijkt wel een obstakel te zijn, waarbij het de GI verbaast dat [verzoekster] voor de behandeling van haar PTSS na zoveel jaren nog steeds op de wachtlijst staat. Een door het hof bepaalde regeling geeft duidelijkheid aan de ouders, waarbij de GI de verdere invulling kan bepalen. Daarnaast heeft de GI aangegeven geen fysieke bijdrage te kunnen leveren aan de uitvoering van een omgangsregeling buiten kantoortijden.
Beoordeling
3.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Het is in het belang van [belanghebbende] dat zij op regelmatige basis omgang heeft met haar moeder. Op grond van de bestreden beschikking vindt dat contact op dit moment slechts sporadisch plaats, wanneer [belanghebbende] bij [broer belanghebbende] of [zus belanghebbende] op bezoek is. Deze regeling biedt niet de structuur en regelmaat die [belanghebbende] in het contact met haar moeder nodig heeft. Het hof acht het wel van belang voor [belanghebbende] dat deze momenten bij de pleeggezinnen als aanvullende regeling blijven bestaan, ook omdat deze bezoeken aan de pleeggezinnen van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] belangrijke familiemomenten voor [belanghebbende] zijn, zoals de GI ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Maar het hof is, met de raad en op de door de raad gegeven gronden, van oordeel dat er als basis een structurele omgangsregeling moet komen, in die zin dat er maandelijks een weekend omgang bij [verzoekster] thuis zal zijn. De opbouw naar die omgangsregeling dient plaats te vinden onder regie van de GI. Op advies van de raad en gelet op de informatie van de GI, zal het hof daarvoor de volgende opbouw bepalen, waaraan op aanwijzing van de GI nadere invulling moet worden gegeven.
- De eerste drie omgangsmomenten vinden telkens één keer per maand in het weekend plaats bij [verzoekster] thuis gedurende één dag, zonder overnachting;
- de daaropvolgende drie omgangsmomenten vinden telkens één keer per maand in het weekend plaats bij [verzoekster] thuis gedurende twee dagen, met één overnachting;
- daarna worden de omgangsmomenten vormgegeven zoals door de raad geadviseerd, één keer per maand van vrijdagmiddag tot zondagavond bij [verzoekster] thuis.
Het halen en brengen van [belanghebbende] is de verantwoordelijkheid van [verzoekster] , met dien verstande dat de GI dient toe te zien op de veiligheid van [belanghebbende] bij de uitvoering van de omgangsmomenten en het halen en brengen. Dit laatste met name in verband met de diabetes van [belanghebbende] en de daarbij horende onvoorspelbare episoden van hypo- en hyperglykemie, waarbij direct ingrijpen noodzakelijk kan zijn. Of [belanghebbende] kan worden opgehaald op vrijdagmiddag, vrijdagavond of op zaterdagochtend, is onder meer afhankelijk van de mogelijkheden van de partner van [verzoekster] , de heer van Deelen.
3.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de omgangsregeling betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015,
een omgangsregeling waarbij [belanghebbende] bij [verzoekster] thuis verblijft, een keer per maand van vrijdagmiddag tot zondagavond en nader in te vullen in overleg met de GI,
met dien verstande dat deze regeling vanaf heden zal worden opgebouwd zoals hiervoor bij punt 3.6 beschreven, waarbij [verzoekster] zorgdraagt voor het (laten) halen en brengen van [belanghebbende] ;
en voorts - als aanvullende regeling - dat [belanghebbende] omgang met [verzoekster] zal hebben bij de pleegouders van [broer belanghebbende] en bij de pleegouders van [zus belanghebbende] als [belanghebbende] daar op bezoek is, welke bezoeken in overleg tussen [verweerder] en de pleegouders van [broer belanghebbende] respectievelijk de pleegouders van [zus belanghebbende] worden afgesproken. De pleegouders van [broer belanghebbende] respectievelijk [zus belanghebbende] nodigen [verzoekster] vervolgens uit om bij hen omgang te hebben met [belanghebbende] . [verweerder] brengt en haalt [belanghebbende] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, J.F. Miedema, M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 9 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.