De raad heeft in vervolg op het op 12 november 2021 uitgebrachte rapport opnieuw onderzocht of het gezamenlijk netwerk (de pleegouders van [broer belanghebbende] en de pleegouders van [zus belanghebbende] ) iets kan betekenen als vertrouwde derde in zowel het begeleiden als het structureren van de afspraken tussen [belanghebbende] en [verzoekster] . Gebleken is dat het voor de pleeggezinnen niet haalbaar is om gestructureerde omgangsafspraken vast te stellen, zodat het door de raad eerder gegeven advies in de praktijk niet heeft gewerkt. Wel zijn de pleegouders nog steeds bereid om [verzoekster] uit te nodigen als [belanghebbende] bij hen is. Verder heeft de raad geconstateerd dat de omgangsafspraken tussen [belanghebbende] en [verzoekster] op neutraal terrein in de omgeving van [verweerder] evenmin van de grond zijn gekomen door het gebrek aan communicatie tussen de ouders en doordat [verzoekster] vanwege haar nog onbehandelde PTSS niet wil/kan afreizen naar de [regio] . De raad is in toenemende mate bezorgd over in hoeverre [belanghebbende] wordt belast en beïnvloed door de emoties en afwijzing van [verweerder] jegens [verzoekster] . [belanghebbende] en [verzoekster] hebben (vrijwel) geen contact en omgang (meer) met elkaar en de raad ziet het risico dat zij van elkaar vervreemden en [belanghebbende] mogelijk onder invloed van [verweerder] negatieve gevoelens tegenover [verzoekster] ontwikkelt. De raad ziet als laatste mogelijkheid dat er vaste afspraken worden opgelegd door het hof, waardoor [belanghebbende] haar moeder kan blijven zien. Praktische belemmeringen, zoals het vervoer, blijven bestaan en ook die afspraken moeten vastgelegd worden. De raad heeft er weinig vertrouwen in dat de ouders zelfstandig en gezamenlijk uitvoering kunnen geven aan een opgelegde regeling en heeft daarom het onderzoek over de omgang uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
De raad ziet als belemmeringen om de omgang bij moeder thuis te laten plaatsvinden dat het de ouders niet lukt om de omgang te organiseren. De raad merkt daarbij op dat binnen de ondertoezichtstelling van juni 2015 tot september 2019 enige structuur in de omgang tussen [verzoekster] en [belanghebbende] was bereikt, maar dat de frequentie daarvan snel is afgenomen na de beëindiging van die ondertoezichtstelling. Ondanks de informatieregeling houdt [verweerder] [verzoekster] niet op de hoogte van (het welzijn van) [belanghebbende] . Er is sprake van ernstig onderling wantrouwen; de ouders laten zich negatief uit over elkaar waarbij zij hoog in hun emotie lijken te zitten en de raad is bezorgd dat [belanghebbende] hiermee wordt belast. Ook de reisafstand vormt een belemmering, waarbij het risico bestaat dat [belanghebbende] belast wordt met de weerstand van [verweerder] tegen het brengen en zij daardoor negatieve gevoelens rondom de omgangsafspraak met [verzoekster] gaat ervaren. [verzoekster] wil halen of brengen, maar niet allebei, waarbij haar partner aanwezig dient te zijn in verband met haar PTSS.
Als mogelijkheden voor de omgang ziet de raad dat de omgangsmomenten die tussen [belanghebbende] en [verzoekster] in het bijzijn van de pleegouders van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] hebben plaatsgevonden positief zijn verlopen. De pleegmoeder van [broer belanghebbende] kan telefonische ondersteuning aan [verzoekster] bieden omtrent de diabetes als [belanghebbende] bij [verzoekster] thuis zou zijn. Verder heeft [verzoekster] ervaring met de diabetes van haar oudere [zoon] . [belanghebbende] wordt inmiddels ouder en zal minder afhankelijk van de communicatie tussen haar ouders worden. Mogelijk leert zij zelfstandiger met haar diabetes omgaan, met inzet van begeleiding vanuit Heliomare, waar zij inmiddels naar school gaat. [verzoekster] is bereid om [belanghebbende] op te (laten) halen of thuis te (laten) brengen. En zij is bereid zicht te geven op haar thuissituatie, waarvoor eventueel een wijkteam ingeschakeld zou kunnen worden.
De raad concludeert dat het voor [belanghebbende] belangrijk is dat zij onbelast contact heeft met haar moeder en dat er geen redenen zijn om de omgang te ontzeggen. De raad acht een gedwongen kader nodig voor (het realiseren van) contact tussen [belanghebbende] en [verzoekster] , omdat anders het risico bestaat dat [belanghebbende] zonder haar moeder zal opgroeien. Het is voor [belanghebbende] belangrijk dat zij haar moeder in ieder geval maandelijks kan zien en daarvoor is er geen andere mogelijkheid dan bij [verzoekster] thuis. Eventuele extra contactmomenten zijn mogelijk als [verzoekster] door de pleegouders van [zus belanghebbende] en [broer belanghebbende] wordt uitgenodigd om [belanghebbende] te zien als zij daar op bezoek is, hetgeen de raad in [belanghebbende] ’s belang vindt.
In het rapport van 10 maart 2022 en ter zitting in hoger beroep van 22 juni 2022 heeft de raad geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen die maandelijks bij [verzoekster] thuis plaatsvindt, opbouwend naar een weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond en nader in te vullen in overleg met de GI. Omdat de overdracht in de omgeving van [verweerder] voor [verzoekster] spanning met zich meebrengt, adviseert de raad om de overdracht op vrijdagmiddag na en vanuit school te laten plaatsvinden, waarbij door de school dan meteen de informatie over (de diabetes van) [belanghebbende] aan [verzoekster] kan worden gegeven. [verzoekster] is daarbij verantwoordelijk voor het halen en brengen, nu [verweerder] de overige tijd verantwoordelijk is voor de verzorging van- en financiële lasten voor [belanghebbende] .