ECLI:NL:GHAMS:2022:2258

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
23-001967-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging en inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van een slachtoffer, waarbij hij gedurende een periode van bijna vier maanden herhaaldelijk contact had gezocht via sociale media en telefonisch, ondanks een verzoek van het slachtoffer om te stoppen. De tenlastelegging omvatte onder andere het versturen van berichten via Facebook en Instagram, het bellen naar het werk van het slachtoffer, en het bekijken van het LinkedIn-profiel van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat er sprake was van een persoonsverwisseling. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor opzet en dat de verdachte opzettelijk inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 60 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, en een contactverbod van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade op € 1.000,00 vaststelde. De uitspraak benadrukt de ernst van belaging en de impact daarvan op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001967-20
datum uitspraak: 4 april 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-159706-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [geboortedatum].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 januari 2020 tot en met 26 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door op verschillende data en/of tijdstip(pen) in voormelde periode:
- één of meermalen Facebookbericht(en) via messenger naar die [slachtoffer] te versturen;
- één of meermalen bericht(en) op Instagram naar die [slachtoffer] te versturen;
- het Linkedinprofiel van die [slachtoffer] te bekijken;
- één of meermalen te bellen naar het werk van die [slachtoffer];
- één of meermalen bericht(en) te versturen naar de pleegbroer van die [slachtoffer];
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit nu opzet op de belaging van de aangeefster ontbreekt. Er is volgens de verdediging sprake van een persoonsverwisseling omdat de verdachte een andere persoon voor ogen had. Ook kan niet worden bewezenverklaard dat de verdachte berichten naar de pleegbroer van aangeefster heeft verstuurd, omdat de verdachte in de veronderstelling was dat hij een bericht stuurde naar het telefoonnummer van aangeefster. Tot slot kan het bekijken van het LinkedIn profiel van aangeefster volgens de raadsman geen inbreuk opleveren op haar persoonlijke levenssfeer zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van belaging dient het opzet van de verdachte gericht te zijn op het maken van een inbreuk op eens anders persoonlijke levenssfeer. Daarvan is hier sprake. Uit het dossier volgt dat de verdachte aangeefster [slachtoffer] in een periode van bijna 4 maanden diverse malen heeft benaderd. Hij heeft haar herhaaldelijk via Facebookmessenger en Instagram berichten gestuurd, haar op haar werk gebeld, haar LinkedIn-profiel bekeken en haar pleegbroer een bericht gestuurd. Aangeefster vond het contact met de verdachte niet prettig en heeft hem, op aanraden van de politie, op 7 januari 2020 per e-mail verzocht te stoppen contact met haar op te nemen en daarbij duidelijk medegedeeld dat zij de verdachte niet kent en dat hij kennelijk de verkeerde persoon voor zich heeft. Desondanks is de verdachte doorgegaan met zijn gedrag. Daarmee is het opzet op bedoelde inbreuk gegeven. Dat de verdachte – ondanks de mededeling van aangeefster dat hij kennelijk de verkeerde persoon voor zich had – dacht met iemand anders te maken hebben maakt dit niet anders. Ook kan worden vastgesteld dat de verdachte een bericht naar de pleegbroer van aangeefster heeft gestuurd. Dwaling aan de zijde van de verdachte ten aanzien van de persoon van wie dat nummer was, is daarbij in deze omstandigheden niet relevant.
Tegen de achtergrond van het overige bewezen geachte handelen van de verdachte, oordeelt het hof dat het bekijken van het LinkedIn-profiel van aangeefster door verdachte onderdeel was van de belaging van aangeefster.
De verweren van de raadsman worden verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster heeft belaagd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 januari 2020 tot en met 26 april 2020 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door op verschillende data en tijdstippen in voormelde periode:
- Facebookberichten via messenger naar die [slachtoffer] te versturen;
- een bericht op Instagram naar die [slachtoffer] te versturen;
- het Linkedinprofiel van die [slachtoffer] te bekijken;
- eenmaal te bellen naar het werk van die [slachtoffer];
- een bericht te versturen naar de pleegbroer van die [slachtoffer];
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, te dulden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Voorwaardelijk verzoek
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard omdat hij ten tijde van het tenlastegelegde handelde in een psychose, hetgeen moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Voor het geval het hof tot een ander oordeel komt, heeft hij het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het verrichten van een onderzoek naar de geestesgesteldheid van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorwaardelijk verzoek moet worden afgewezen omdat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor het volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de inhoud van het dossier en de onderbouwing van het verzoek acht het hof het niet noodzakelijk om onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Er zijn weliswaar algemene aanknopingspunten voor het ontbreken van volledige toerekeningsvatbaarheid, maar gelet op de verklaringen die verdachte heeft afgelegd en de periode van bijna vier maanden waarin de belaging zich heeft afgespeeld zijn die aanknopingspunten onvoldoende om volledige ontoerekeningsvatbaarheid aan te nemen of nader onderzoek daarnaar noodzakelijk te maken. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, rekening houdende met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer]. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 2 jaren, en te bepalen dat deze dadelijk uitvoerbaar is.
De raadsman heeft ten aanzien van de straf aangevoerd dat het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden niet nodig is, evenmin als een vrijheidsbeperkende maatregel, omdat duidelijk is dat de aangeefster niks meer van de verdachte te vrezen heeft. Hij heeft geen contact meer met haar en haar familieleden gezocht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer]. Belaging is een ernstig strafbaar feit dat is gericht tegen de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en tevens een feit dat doorgaans diep in het privéleven van het slachtoffer grijpt. Dit heeft bij de aangeefster en haar omgeving voor angst en overlast gezorgd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte geruime tijd geen contact meer heeft opgenomen met [slachtoffer]. Ook heeft de verdachte een behandeling ondergaan voor zijn psychische problemen in de vorm van een klinische opname. Het hof houdt daarmee in strafmatigende zin rekening, evenals met de omstandigheid dat de verdachte door de politie in het begin van 2020 wordt omschreven als verward.
Mede gelet op de straffen die ter zake van soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd acht het hof een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Ook wordt de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De voorwaardelijke straf dient voor de verdachte als stok achter de deur, zodat hij ervan wordt weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Ter bescherming van de aangeefster zal het hof daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.046,47, bestaande uit € 46,47 (schadepost a tot en met f) ter compensatie van materiële schade en € 2.000,00 ter compensatie van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
a. Reiskosten voor aangifte d.d. 22 april 2020, 2 km à € 0,28 € 0,56
b. Verletkosten voor aangifte d.d. 22 april 2020, 3 uur à € 6,81 € 20,43
c. Reiskosten bespreking advocaat d.d. 10 augustus 2020, 6 km à € 0,28 € 1,68
d. Verletkosten bespreking advocaat d.d. 10 augustus 2020, 1,5 uur à € 6,81 € 10,22
e. Reiskosten voor zitting d.d. 25 augustus 2020, 12 km à € 0,28 € 3,36
f. Verletkosten voor zitting d.d. 25 augustus 2020, 1,5 uur à € 6,81 € 10,22
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding in haar geheel moet worden toegewezen.
Materiële schade
De reis- en verletkosten ten bedrage van € 46,47 zijn door of namens de verdachte niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Reiskosten kunnen als rechtstreekse schade worden aangemerkt, indien de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde strafbare feit kosten heeft moeten maken voor medische hulp en het doen van aangifte op het politiebureau. In dergelijke gevallen worden de kosten niet in het kader van de vorderingsprocedure gemaakt, maar vloeien deze voort uit het bewezenverklaarde feit. Om die reden zal het hof de vordering toewijzen voor zover die reiskosten niet zien op bezoeken aan de advocaat of de terechtzittingen (schadepost c en e), zodat het deel van de vordering ten bedrage van € 0,56 (schadepost a) voor toewijzing gereed ligt. Ook de gevorderde verletkosten (schadepost b, d en f) worden aangemerkt als rechtstreekse schade en ligt voor toewijzen gereed voor een bedrag van € 40,87 ( € 20,43 + € 10,22 + € 10,22 ). Het totale toegewezen bedrag aan materiële schade bedraagt
€ 41,43.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten (schadepost c en e) naar de advocaat of de terechtzitting overweegt het hof als volgt. Reiskosten die in het kader van een vorderingsprocedure en van het strafproces sec worden gemaakt, worden niet aangemerkt als rechtstreekse schade, maar dienen te worden beschouwd als proceskosten. Indien een benadeelde partij proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vordert, dient de benadeelde partij in zoverre ingevolge artikel 361, tweede lid, Sv in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard (vlg. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). Om die reden zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze gevorderde kosten.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is in de vordering ter onderbouwing van de hoogte van het gevorderde smartengeld (€ 2.000,00) uiteengezet welke gevolgen de belaging voor de benadeelde partij heeft gehad.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de gevorderde immateriële schade bovenmatig is en verzoekt dit bedrag te matigen tot een maximum van € 500,00 en het overige gedeelte af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de angst die de verdachte door het bewezenverklaarde handelen bij de aangeefster heeft veroorzaakt staat voldoende vast dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast (artikel 6:106, onder b van het Burgerlijk Wetboek ((BW)), waarmee eveneens vaststaat dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op 4 november 1996 te Amsterdam. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.041,43 (duizend eenenveertig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 41,43 (eenenveertig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.041,43 (duizend eenenveertig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 41,43 (eenenveertig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 22 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. V.M.A. Sinnige en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2022.
========================================================================
[…]
.