In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2020. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling in twee gevoegde strafzaken, aangeduid als zaak A en zaak B. In hoger beroep heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 7 januari 2022 heeft de raadsman van de verdachte bevestigd dat de zaak A niet langer voorligt, waardoor het hof geen oordeel heeft kunnen vellen over deze zaak. Het hof heeft zich vervolgens geconcentreerd op de zaak B, waarin de verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn levensgezel op 26 oktober 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom heeft het hof de verdachte in zaak B vrijgesproken. Wat betreft de straf in zaak A heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 14 weken, met aftrek van voorarrest, voor de bewezenverklaarde misdrijven van belaging en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan.