5.2Bespreking verweren a t/m g ten aanzien van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek
a.Documentaire De Aanklagers
Feitelijke toedrachtOp 2 mei 2016 is op de landelijke Nederlandse televisie een aflevering uitgezonden van de serie ‘De Aanklagers’. Het betreft een documentaireserie waarin interviewer Coen Verbraak sprak met een aantal officieren van justitie over hun werk en waarin zij zijn gefilmd tijdens een deel van hun werkzaamheden. Het onderzoek in de onderhavige strafzaak is een van de opsporingsonderzoeken die in die aflevering aan bod komen. Daarbij zijn beelden getoond uit de regiekamer bij de verhoorruimte en van verhoren van de verdachte. De verdachte is daarbij onherkenbaar in beeld gebracht (‘geblurd’) en zijn stem is vervangen door de stem van een stemacteur. Een gedeelte van de kleding van de verdachte is te zien en ook de wijze waarop hij zijn armen beweegt. Het hof heeft deze beelden ter zitting bekeken en beluisterd. In de uitzending zijn onder meer de volgende uitlatingen gedaan door officier van justitie [OvJ] (hierna ook aangeduid als OvJ), respectievelijk de hierna genoemde opsporingsambtenaren:
OvJ, tegen de interviewer:
“
Duidelijk is dat degene die wij nu verdenken, die vervolgd wordt, dat dat iemand is die in de heroïnehandel zit, dat zegt hij zelf ook, en dat het slachtoffer ook in die handel zat, daar is een eerder onderzoek op geweest, ja en daar is een ruzie ontstaan. In die woning stond een tas, een tas verzwaard met stenen, ik ga ervan uit dat dat aanleiding voor een ruzie is geweest, ja en uiteindelijk is dat een steekpartij geworden.” (opname minuut 8.24 en verder)
[verbalisant 1] , teamleider, zegt tegen de verhorend verbalisanten:
“
Neem je tijd jongens, je moet niet echt de druk voelen, want het is een belangrijke zaak, dus… Leef je uit, het gaat harstikke goed, alleen er zijn gewoon een paar punten waar we denken van nou misschien kun je daar een beetje op letten.”
[verbalisant 2] , een van de twee verhoorders, reageert daarop:
“
Ik ben een voorstander van hard op de inhoud en zacht op de relatie. Dus die confrontatie op zich, de inhoud van die boodschap, die moet bij hem aankomen. Ik wil gewoon prettig contact met hem houden, dan verklaart hij het meeste”. (…) “
Ik wil eerst al het DNA hebben uitgelegd, dat hij dat ook allemaal snapt en dan hoop ik ook dat hij dat uiteindelijk ook gaat erkennen als bewijs, dat is het ultieme doel. En dan uiteindelijk naar steeds meer belastend.” (opname minuut 16.01 en verder)
[verbalisant 1] , teamleider, zegt tegen de verhorend verbalisanten:
“
Dat hij twintig jaar zo meteen de bak in kan gaan of levenslang. Dat is niet niks. In koelen bloede, punt. Ja? En ik zou het als laatste ding, als na die stapeling, als geen reactie is: wij denken dat jij het hebt gedaan. Alle sporen spreken tegen jou, dus: jij hebt het gedaan. Waarom heb je dat gedaan. Gewoon echt, de nadruk leggen waarom. Wij willen weten wat de reden is geweest. Jíj hebt die moord gepleegd, punt. En dan kijken wat er komt. Gewoon weer even die druk.”(opname minuut 33.15 en verder)
OvJ, tegen interviewer:
“
Het onderzoek is bijna afgerond. Het NFI speelt een hele grote rol hierin, omdat wij DNA-sporen met name hebben.”
“
Hij had een horloge, die hebben we in beslag genomen, dat is door het NFI bekeken, dat horloge. Ja en daar zaten sporen op. In het stiksel van het horloge, echt aan de binnenkant van het horlogebandje, in het stiksel, dus het horloge is echt uit elkaar gehaald.”
Interviewer
:
“Wat voor sporen zaten daarop?”
OvJ
:
“Dat was bloed.”
Interviewer
:
“Van het slachtoffer?”
OvJ:
“Het lastige is dat niet te zeggen is van wie het bloed was. In het bloed is DNA-materiaal aangetroffen van zowel de verdachte, eigenaar van het horloge, als van het slachtoffer. Dus dat horloge is in die zin wel van belang. Ja.” (opname minuut 33.52 en verder)
In de aflevering wordt ook genoemd dat sprake is geweest van een dodelijke steekpartij, dat de verdachte een Turkse man is die een vrouw en kind heeft en in hun aanwezigheid in zijn woning is aangehouden, dat hij een mes bij zich had en dat in zijn horlogebandje bloed is aangetroffen waarin DNA van de verdachte en een slachtoffer is gevonden. Andere gegevens die de identiteit van de verdachte aan het licht kunnen brengen, zoals een naam, een uiterlijk kenmerk of een woonplaats, zijn niet genoemd.
Ten aanzien van de gestelde schending van de persoonlijke levenssfeer
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte voor de argeloze kijker zeer moeilijk is te identificeren. De beperkte gegevens die wel zijn genoemd, zijn zodanig algemeen van aard dat deze slechts voor een uiterst kleine kring van personen tot de verdachte te herleiden zullen zijn geweest. Dat ook een gedeelte van de kleding en zijn bovenlijf, waaronder zijn armbewegingen, in beeld zijn geweest, maakt dat niet anders.
Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is daarom slechts in zeer beperkte mate geschonden, nu de verdachte alleen door personen in zijn directe leefomgeving zal (kunnen) zijn herkend. Niet is gesteld of gebleken welk concreet nadeel de verdachte hiervan heeft ondervonden, zodat het hof dit onderdeel van het verweer om die reden verwerpt.
Ten aanzien van de onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces
Anders dan bepleit acht het hof de onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces niet geschonden, nu in de door de verdediging aangehaalde fragmenten door het woordgebruik (“wij denken”, “ik ga ervan uit dat”), telkens afdoende blijkt dat slechts sprake is van een verdenking van het gepleegde misdrijf. Voorts wordt voldoende helder over het voetlicht gebracht dat sprake is van belastende sporen, waarmee de verdachte op indringende wijze wordt geconfronteerd – hetgeen iets anders is dan de constatering dat de verdachte de dader ís.
Ten aanzien van het ambtsgeheim
Onder een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt verstaan een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld. De officier van justitie en de overige opsporingsambtenaren zijn aan te merken als geheimhoudingsplichtigen zoals bedoeld in datzelfde artikel. Gedurende het voorbereidend onderzoek is een cameraploeg toegelaten tot de regiekamer en zijn deze verhoren van de verdachte gefilmd ten behoeve van uitzending op de nationale televisie. Het hof zal er in het kader van deze strafzaak veronderstellenderwijs van uitgaan dat daarmee het ambtsgeheim is geschonden.
Dit leidt dan – zoals de verdediging terecht heeft gesteld – tot de conclusie dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
b. Verbaliseringsplicht
Artikel 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.
Het hof zal hierna, bij de beoordeling van hetgeen de verdediging onder c, d, e en f heeft aangevoerd, telkens ook ingaan op de verbaliseringsplicht.
c. Helingdossier: onjuiste processen-verbaal en misbruik van bevoegdheid
VerweerDe verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte werd aangehouden voor de diefstal en/of heling van de Audi, om op die wijze heimelijk goederen in beslag te kunnen nemen voor forensisch onderzoek in het onderhavige onderzoek 13Quick. Hierdoor heeft het onderzoeksteam meermaals misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden en is sprake van
détournement de pouvoir(art. 3:3 Awb). Een wettelijke grondslag voor het onderzoek dat de verbalisanten in de auto hebben verricht, ontbreekt, omdat geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Daarnaast zijn de processen-verbaal met betrekking tot de heling van de Audi niet naar waarheid opgemaakt: de verbalisanten hebben immers niet opgeschreven waarom de Audi werkelijk werd onderzocht. Dat leidt tot strijd met artikel 152 Sv. Daarom is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Feitelijke toedracht
In het dossier is het volgende gerelateerd.
Op 24 februari 2012 is aangifte gedaan van diefstal van autosleutels uit een woning en diefstal van een personenauto, een zwarte Audi A6 Avant, met kenteken [kenteken 1] .
Op 19 december 2013 is de verdachte door officier van justitie [OvJ] officieel aangemerkt als
verdachte in het onderzoek 13Quick. Tijdens de eerste observatie op 10 januari 2014 bleek dat de verdachte gebruik maakte van een Audi met kentekenplaten [kenteken 2] (doorgenummerde dossierpagina 51 06). Ook tijdens andere observaties, zoals op 13 januari 2014, is gezien dat de verdachte gebruik maakte van die auto.
Op 16 januari 2014 omstreeks 02:09 uur zagen politieambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , belast met noodhulpsurveillance, een donkerkleurige Audi A6 stationcar passeren. In het voertuig bevonden zich twee personen. Daarop hebben zij hun dienstvoertuig gekeerd teneinde de Audi en inzittenden te controleren. Op het moment dat zij achter de Audi reden, op de Beneluxbaan te Amsterdam, verhoogde de bestuurder van de Audi zijn snelheid. Toen de snelheid van het dienstvoertuig ongeveer 120 km/per uur bedroeg, liep de Audi nog steeds op het politievoertuig uit en verdween uit het zicht. De politieambtenaren zagen dat de Audi alle rode verkeerslichten op de Beneluxbaan en Buitenveldertselaan negeerde. Na een korte achtervolging is de Audi, voorzien van kenteken [kenteken 2] , stilstaand aangetroffen aan de Wijenburg te Amsterdam. De inzittenden van de auto bevonden zich niet meer bij de auto, die (anders dan de andere in die straat geparkeerde auto’s) tekenen vertoonde van gebruik kort daarvoor. In de Audi zijn twee rollen tape, een rood/oranjekleurig pepperspraybusje, zwarte handschoenen, een kabelbinder en een stuk van een fles aangetroffen en inbeslaggenomen (doorgenummerde pagina’s 10 – 11, helingdossier).
Nader onderzoek via het chassisnummer wees uit dat de Audi de op 24 februari 2012 gestolen auto was. Deze was voorzien van valse kentekenplaten. De verdachte is op 28 januari 2014 om 14:42 uur met toestemming van officier van justitie [OvJ] , buiten heterdaad aangehouden. Tijdens het sporenonderzoek door politieambtenaren van Forensische Opsporing is op één van de rollen tape een dactyloscopisch spoor veiliggesteld. Nader onderzoek van dit spoor heeft uitgewezen dat het
matchtemet de dactyloscopische gegevens van de verdachte. Het dactyloscopisch onderzoek is op 31 januari 2014 afgesloten.
De officier van justitie heeft toestemming gegeven de kleding van de verdachte in beslag te nemen ten behoeve van het onderzoek 13Quick. Op 28 januari 2014 heeft verbalisant [verbalisant 4] , op verzoek van Forensisch Coördinator [verbalisant 5] , een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met de onderhavige doodslag/moord, gepleegd op 6 november 2013. Daarop zijn door hem diverse kledingstukken en voorwerpen, waaronder een mes en een horloge, onder de verdachte in beslag genomen. Het horloge is direct na het veiligstellen overgebracht naar het NFI voor forensisch vervolgonderzoek.
Op 28 januari 2014 werd bij de voorbespreking met [verbalisant 5] mondeling informatie aan het NFI verstrekt, waaronder:
“De stukken van overtuiging moeten niet-destructief op de aanwezigheid van bloed worden onderzocht, aan de stukken van overtuiging mag niet gezien worden dat deze zijn onderzocht”(NFI- rapport van 24 februari 2014, zaaknummer 2013.11.06.137, opgemaakt door J.C.M. Limborgh , doorgenummerde dossierpagina’s 61 43 – 61 49).
Op 29 januari 2014 is het horloge vanaf het NFI overgebracht naar het cellencomplex Noord-West te Amsterdam en teruggeplaatst in de fouillering van de verdachte. De fouillering met daarin het horloge is aan de verdachte bij zijn heenzending die dag teruggegeven (doorgenummerde dossierpagina’s 61 84 – 61 85).
Ten aanzien van de verbaliseringsplicht
In deze zaak is de feitelijke gang van zaken beschreven in diverse op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, alsmede in een NFI-rapport. Er bestaat geen aanleiding deze verslaglegging onvolkomen te achten, omdat het hof de gang van zaken zoals hiervoor weergegeven, toetsbaar acht. Het hof stelt wel vast dat het proces-verbaal waarin is vermeld dat “bij de inbeslagneming een bewijs van ontvangst aan
[verdachte] [is] afgegeven”, niet op waarheid lijkt te berusten (doorgenummerde dossierpagina’s 61 40 – 61 42). De kennisgeving is immers niet direct bij de inbeslagneming gedaan. In zoverre is niet voldaan aan de verbaliseringsplicht.
Ten aanzien van het gestelde misbruik van bevoegdheid
Het hof is van oordeel dat het de opsporingsambtenaren vrij stond hun voertuig te keren en de Audi, die zij ’s nachts zagen rijden, te volgen. Op grond van het bepaalde in artikelen 159 en 160, eerste en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) zijn opsporingsambtenaren immers bevoegd voertuigen te controleren op de naleving van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften. Nog voordat sprake was van een daadwerkelijke controle, heeft de bestuurder van deze Audi strafbare feiten gepleegd door veel te hard te rijden binnen de bebouwde kom – de Audi reed immers meer dan 120 km/uur – en meerdere keren door een rood verkeerslicht te rijden. Door deze ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit bestond grond voor het verrichten van opsporingshandelingen, waaronder de in artikel 96b, eerste lid, Sv aan opsporingsambtenaren verleende bevoegdheid tot doorzoeking van vervoermiddelen ter inbeslagneming. Vervolgens ontstond een gerechtvaardigd vermoeden dat de verdachte zich schuldig maakte aan heling. De verdachte was daarnaast al verdacht van moord of doodslag in het onderzoek 13Quick. Van een oneigenlijk gebruik van de controlebevoegdheid die de opsporingsambtenaren aan de WVW 1994 ontlenen, was dan ook geen sprake. Van misbruik van bevoegdheid door de officier van justitie evenmin, gelet op het navolgende.
Volgens de wet zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar voor inbeslagneming (art. 94 Sv). Nu sprake was van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv waren de opsporingsambtenaren bevoegd het horloge in beslag te nemen, waarop onderzoek door het NFI is gevolgd.
Dat het dactyloscopisch onderzoek aan de tape pas later is afgerond brengt het hof niet tot een ander oordeel. De verdediging heeft in dat verband gewezen op de onmogelijkheid dat de op de tape aangetroffen dactyloscopische sporen ten grondslag hebben gelegen aan de verdenking van de verdachte ter zake van de diefstal/heling van de Audi, zoals vermeld in het relaas van het helingdossier. Het hof overweegt het volgende. Nog daargelaten op welk moment de
matchmet de vingerafdruk van de verdachte precies werd gemaakt, was er ook een andere grond voor een verdenking van de verdachte ter zake van heling. Zoals de raadsman ook heeft benoemd, was in het onderzoek 13Quick vanaf
10 januari 2014 in verschillende observaties geconstateerd dat de verdachte (als bestuurder) gebruikmaakte van een Audi met kentekenplaten [kenteken 2] . Het spreekt dan ook vanzelf dat, nadat op 16 januari 2014 kentekenplaten met dat nummer waren aangetroffen op een inbeslaggenomen Audi die van diefstal afkomstig bleek, in de computersystemen van de politie een link moet zijn gelegd tussen de verdachte en die diefstal.
d. Het inbeslaggenomen horloge is in strijd met het recht aan de verdachte teruggegeven
Het horloge van de verdachte is twee maal in beslag genomen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de tweede teruggave van dat horloge om diverse redenen in strijd is met het recht, te weten:
- het horloge was inbeslaggenomen bij [bedrijf] , dus dat bedrijf had betrokken
moeten worden bij een voornemen tot teruggave (niet hersteld maar geen van de verdachte
geschonden belang);
- er rustte waarheidsvindingbeslag op, dus het horloge had sowieso niet teruggegeven
kunnen worden (niet hersteld na de tweede teruggave);
- in strijd met de verbaliseringsplicht en de Aanwijzing is niet geverbaliseerd wie de
beslissing tot teruggave heeft genomen (niet hersteld);
- bovendien heeft de officier van justitie meermalen beweerd dat het horloge nog onder beslag
was, terwijl dat beslag was opgeheven en het horloge was teruggegeven. Daarbij komt dat de
officier van justitie niet heeft besloten tot de teruggave.
Het hof overweegt, deels op dezelfde gronden als de rechtbank, als volgt.
Verdachtes horloge is voor de eerste keer inbeslaggenomen toen hij op 28 januari 2014 werd aangehouden op de hiervoor beschreven verdenking van heling van een auto, waarna het is bemonsterd, omdat hij inmiddels als verdachte van de steekpartij in beeld was. Daarna is het horloge – voordat de uitslag van de bemonsteringen bekend was – aan de verdachte teruggegeven zonder hem van de inbeslagname in kennis te stellen. Op 20 maart 2014 heeft het NFI gerapporteerd over de bemonsteringen, waaruit bleek dat er DNA-materiaal van een van de slachtoffers op het horloge is aangetroffen. Vervolgens is bij een doorzoeking in een woning waar de verdachte is aangehouden onder meer een pandbewijs aangetroffen, waaruit bleek dat het horloge is beleend op 31 januari 2014. Op 1 april 2014 werd het horloge opnieuw in beslag genomen bij [bedrijf] te Amsterdam. Na de tweede inbeslagname heeft uitvoeriger onderzoek op het horloge plaatsgevonden waarbij de stikselnaden van het horloge werden losgemaakt en ook deze werden bemonsterd. Op de stiksels van de stiknaden is bloed aangetroffen, waarna nieuwe bemonsteringen van het horloge zijn genomen. In die bemonsteringen is DNA aangetroffen dat
matchtemet de DNA-profielen van beide slachtoffers. Deskundige Nagel heeft daarover op 15 juli 2014 gerapporteerd.
Op 18 december 2014 is een brief verzonden aan het toenmalige kantoor van de toenmalige raadsvrouw van de verdachte om goederen op te halen betreffende de verdachte. Onder deze goederen is het betreffende horloge, item 4731130, vermeld. Op 14 januari 2015 is het horloge opgehaald door een gemachtigde van de verdachte. Diezelfde dag zijn deze gemachtigde en de verdachte in een huurauto gecontroleerd door de politie. De verdachte droeg het horloge toen om zijn pols en stopte dat in een houten doosje in het dashboardkastje. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij het eigenlijk wilde weggooien en dat hij het horloge in het dashboard heeft gelegd, waarna de auto is teruggegeven aan het verhuurbedrijf. Het vergelijkend DNA-onderzoek is in juli 2019 opnieuw uitgevoerd door deskundige Nagel (NFI-rapport van 29 augustus 2019). Voorts heeft deskundige Kokshoorn op verzoek van de verdediging opnieuw gerapporteerd over (de donoren van biologisch materiaal op) het horloge (NFI- rapport van 4 maart 2021).
De Aanwijzing inbeslagneming schrijft voor dat waarheidsvindingsbeslag moet worden bewaard zolang nog onderzoek aan het voorwerp wordt gedaan of niet uitgesloten kan worden dat nog onderzoek aan het voorwerp moet worden gedaan. Het hof stelt vast dat de officier van justitie bij de eerste inbeslagname in strijd met deze aanwijzing heeft gehandeld. Omdat het horloge een tweede keer in beslag is genomen, is dit verzuim echter hersteld: het horloge werd door de tweede inbeslagname, conform de Aanwijzing inbeslagneming, weer bewaard door het openbaar ministerie en daardoor beschikbaar gehouden voor eventueel nader onderzoek.
Vervolgens is het horloge weer teruggegeven aan (een gemachtigde van) de verdachte, waarna laatstgenoemde het horloge heeft gedragen en het kennelijk is kwijtgeraakt. Ook deze teruggave was in strijd met de Aanwijzing inbeslagneming. Dit is een vormverzuim in de zin van artikel 359a lid 1 Sv dat niet meer kan worden hersteld; het horloge is immers zoek.
Dat niet is geverbaliseerd wie de beslissing tot teruggave heeft genomen en dat de officier van justitie meermalen heeft gezegd dat het horloge nog onder beslag lag, terwijl dat beslag inmiddels was opgeheven en het horloge was teruggegeven aan de verdachte, is slordig maar levert geen vormverzuim op in de hiervoor bedoelde zin.
e.De kleding van de slachtoffers is samengebracht met de kleding van de verdachte, en aan de broer van de verdachte teruggegeven
Op 19 februari 2018 werd de verdachte geïnformeerd dat onder hem inbeslaggenomen goederen konden worden afgehaald. Op 20 april 2018 heeft de broer van de verdachte dat gedaan. Onder het teruggegeven beslag bevond zich een aantal gesealde zakken met kleding. Op 15 oktober 2018 bleek dat kleding van de slachtoffers abusievelijk deel had uitgemaakt van de partij aan de verdachte teruggegeven goederen. Uit onderzoek door de politie bleek dat de broer van de verdachte alle kleding uit de zakken had gehaald en gefotografeerd. Daarna had hij niet de moeite genomen om de kleding weer terug te doen in de zakken waar ze uit kwam, maar alle kleding bij elkaar gepakt. Op 20 december 2018 overhandigde de broer van de verdachte alle kleding van de slachtoffers weer aan de politie.
Naar aanleiding van de door de verdediging gestelde mogelijkheid, dat bebloede slachtofferkleding in contact kon zijn geweest met het onder de verdachte inbeslaggenomen horloge, is op 20 april 2020 een proces-verbaal van bevindingen handelingen slachtofferkleding opgemaakt. Hoewel de verbalisanten geen specifieke herinneringen meer hadden aan het veiligstellen en in beslag nemen van de slachtofferkleding in 2013, kon uit de forensisch technische normeringen volgens welke zij hadden gewerkt, in combinatie met de registraties in de Chain of Custody en met de standaard werkwijze van het Ketenbeslaghuis, het volgende worden geconcludeerd:
- Het horloge is op 28/29 januari 2014 niet op de afdeling Forensische opsporing geweest.
- Alle slachtofferkleding lag uiterlijk op 24 maart 2014 in opslag, elk stuk afzonderlijk verpakt en verzegeld.
- Het horloge is op 1 april 2014 op de afdeling Forensische Opsporing aanwezig geweest, echter zeer kort voor het naar het NFI werd gebracht, en is daarom niet in een sporenopslagruimte geweest.
- Alle verpakkingen van de afzonderlijke stukken slachtofferkleding en tapijt zijn na
- De slachtofferkleding kwam niet eerder in aanraking met kleding/voorwerpen van de verdachte dan na opening van de verpakkingen door verdachtes broer.
Naar het oordeel van het hof vormt het overdragen van kleding van de slachtoffers aan (de broer van) de verdachte een (uiterst pijnlijk) vormverzuim. De feitelijke gang van zaken kon echter, zoals hiervoor weergegeven, voldoende worden gereconstrueerd, zodat aan de verbaliseringsplicht is voldaan.
f. De officier van justitie heeft onjuiste uitlatingen gedaan jegens de rechtbank, de rechter-commissaris en de verdachte en diens raadslieden over het Cramermes, over DNA op een vorkje en over contact met een deskundige en met het NFI
Voorafgaande aan en gedurende de behandeling door de rechtbank, heeft de officier van justitie op een aantal punten (herhaaldelijk) uitspraken gedaan, waarvan achteraf is komen vast te staan dat ze onjuist waren. Dit betreft:
het Cramermes, dat inklapbaar zou zijn en te verroest om onderzoek op te doen;
een vorkje in de woning van de slachtoffers, waarop DNA van de verdachte zou zijn aangetroffen;
contact tussen de officier van justitie en de NFI-deskundige Botter, die hem voorafgaand aan de voorgeleiding voor de rechter-commissaris op 18 februari 2015 zou hebben laten weten dat niet kon worden uitgesloten dat de wonden zijn veroorzaakt door het parkmes, en dat die conclusie nog op schrift zou worden gezet;
telefonisch contact tussen de officier van justitie en het NFI voorafgaand aan diezelfde voorgeleiding, waarin zou zijn gezegd dat het DNA van de slachtoffers niet door toevallig contact op het horloge kon zijn gekomen.
Naar het hof begrijpt, ziet het verweer van de verdediging in dit stadium niet zozeer op de inhoudelijke onjuistheden zelf (onderzoek aan het Cramermes heeft nadien alsnog plaatsgevonden; het staat vast dat op het vorkje geen DNA van de verdachte is aangetroffen; deskundigen hebben vastgesteld dat de wonden kunnen zijn veroorzaakt door het parkmes; er is meermalen gerapporteerd door het NFI over de manier waarop DNA van de slachtoffers op het horloge kan zijn gekomen), maar op de omstandigheid dat de onjuiste uitlatingen toentertijd telkens zullen hebben meegewogen bij de beslissingen omtrent de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt. Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op
19 mei 2015. Voor zover de verdediging bij het verweer mede het oog heeft op beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis vanaf die datum, betreft het geen vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en kan het verweer niet slagen.
Ten aanzien van de beslissingen van de (rechter-commissaris en raadkamer van de) rechtbank van vóór die datum, moet er inderdaad van worden uitgegaan dat die mede zijn gebaseerd op onjuiste informatie van de officier van justitie (i. en ii.) dan wel op informatie van de officier van justitie over contact met het NFI waarvan niet is kunnen worden vastgesteld dat, door wie en in welke vorm het heeft plaatsgevonden (iii. en iv.). Met de verdediging is het hof van oordeel dat dit onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek heeft opgeleverd.
Ondanks onderzoek (ook nog gedurende het hoger beroep) naar de precieze communicatie tussen politie en/of officier van justitie enerzijds en NFI (deskundige Botter) anderzijds, in de periode voorafgaand aan de voorgeleiding voor de rechter-commissaris op 18 februari 2015, is die toedracht niet duidelijk geworden. Dit had wel gemoeten. Met de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht. Ook dit is een onherstelbaar vormverzuim.
g. Tijdens de verhoren is de verdachte welbewust onjuiste informatie voorgehouden, waardoor het pressieverbod van art. 29 Sv is geschonden
Feitelijke toedracht
Omtrent de feitelijke gang van zaken stelt het hof het volgende vast.
Tijdens verhoren op 17 februari 2015, die buiten aanwezigheid van de raadsvrouw van de verdachte hebben plaatsgevonden, is door verhoorder [verbalisant 2] verschillende keren aan de verdachte voorgehouden dat er DNA op het (park)mes is aangetroffen, en dat op dat mes bloed zit, dat van het slachtoffer [mannelijk slachtoffer] afkomstig is. De verdachte heeft daarop telkens geantwoord dat hij niet weet hoe dat kan. Uit NFI-rapporten met betrekking tot het (park)mes blijkt dat op dat mes geen bloed is aangetroffen, zodat het hof constateert dat de voorgehouden informatie op dat punt onjuist is.
In het proces-verbaal van relaas dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] op 1 maart 2015, is vermeld dat aan de verdachte verschillende keren is voorgehouden dat op het (park-)mes bloed van [mannelijk slachtoffer] is aangetroffen, en dat deze stelling niet is bevestigd door een NFI-rapportage (dossierpagina XCVII).
Op verzoek van de verdediging heeft de officier van justitie schriftelijke vragen beantwoord bij proces-verbaal van 29 juni 2021. Daarin is vermeld dat hij zich niet kan herinneren dat hij enige betrokkenheid heeft gehad bij de voorbereiding van de verhoren en dat hij zich dit specifieke verhoor niet kan herinneren.
De verdediging heeft in hoger beroep verzocht verbalisant [verbalisant 2] als getuige te horen. Dat verzoek is toegewezen, maar kon vanwege de gezondheidstoestand van de getuige geen doorgang vinden. Vervolgens is gebleken dat de getuige in zoverre was hersteld dat hij wel in staat was schriftelijk antwoord te geven op vragen. In een proces-verbaal van 10 mei 2022 heeft de verbalisant antwoord gegeven op schriftelijke vragen van de verdediging.
Vraag 59 luidt:
“Heeft u op enig moment tussen de verhoren en de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de rechtbank vernomen dat u en/of mevrouw [verbalisant 3] forensische onderzoekresultaten niet goed aan de heer [verdachte] hadden voorgehouden?a. Zo ja, sinds wanneer weet u dat?b. Zo ja, op welke forensische onderzoekresultaten zag dat?c. Zo ja, van wie heeft u dat vernomen?d. Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan?”
Daarop heeft de verbalisant als volgt geantwoord:
59) Ja, ik herinner mij dat ik destijds, tijdens het verhoor, twee fouten heb geconstateerd. Fout 1 gaat over de aanwezigheid van bloed op een (park)mes, Spoor Identificatie Nummer (SIN)AAEW624NL. De tweede fout die ik mij kan herinneren ging over de kans op overdracht en de bewaarcondities van DNA op een horloge, SIN AAEW8008NL.
a) Ik vermoed dat ik beiden constateerde bij het verhoor van 17 februari 2015.
b) Aanwezigheid van bloed op AAEW6249NL en de overdracht, bewaarkans, terugvinden en achtergrond van DNA-sporen op SIN AAEW8008NL heb ik abusievelijk foutief gedeeld met de verdachte (en diens verdediging) tijdens dit verhoor.
c) In mijn herinnering heb ik dit vernomen van de verdachte en/of diens advocaat?
d) In mijn herinnering hebben zowel de verdachte als diens advocaat dit tijdens ditzelfde verhoor aan mij verteld dat er wel bloed in de bemonstering werd aangetroffen, maar dat dit niet te herleiden is naar personen.
Tijdens dit verhoor heb ik het rapport gelezen en mijn excuses aangeboden. Buiten de vraagstelling van het Gerechtshof heb ik in de periode na het verhoor geprobeerd uit te zoeken hoe dit ontstaan is en een mail gevonden. Binnen het DNA-rapport van 20/03/14, aanvraag 010, 011 en 012 staan de onderzoekgegevens van het NFI. In dit rapport staat eerst vermeld dat er geen bloed in bemonstering AABS9848NL#01 is en mogelijk vals positief bemonstering AABS9848NL#02. Op bladzijde 11 van dit rapport wordt echter gesproken bij bemonstering AAEZ4064NL van heft van mes AABS9848NL gesproken over “bemonstering met bloed”. Persoonlijk denk ik dat hier de spraakverwarring ontstaan is bovenstaande tekst, door de verschillende messen en de tijdsdruk wellicht een oorzaak kunnen zijn van mijn vergissingen.”
De verdediging heeft voorts ten aanzien van iedere keer waarop tijdens het verhoor aan de verdachte onjuiste informatie is voorgehouden, de vraag gesteld:
“Kan het zijn dat u door deze onjuiste informatie voor te houden wilde proberen de heer [verdachte] te laten verklaren/bekennen?”(vragen 80, 85, 90, 95)
Die vraag is door de verbalisant telkens met
“nee”beantwoord.
Op de afsluitende vraag 100
“Heeft u tijdens de verhoren bewust onjuiste informatie voorgehouden?”heeft de verbalisant geantwoord
“ja, zie eerdere antwoorden”.
De advocaat-generaal heeft het hof op 12 mei 2022 laten weten dat hij via diens leidinggevende aan [verbalisant 2] had gevraagd
“nog eens naar zijn antwoord op vraag 100 te willen kijken en zich daarover schriftelijk uit te laten”. [verbalisant 2] heeft daarop andermaal een proces-verbaal aan het hof doen toekomen, waarin het antwoord op vraag 100 is gewijzigd in:
“nee, zie eerdere antwoorden”.Ook dit proces-verbaal is gedateerd op 10 mei 2022. Het hof constateert dat [verbalisant 2] vraag 100a (
“zo ja: waarom?”) in geen van beide processen-verbaal heeft beantwoord.
Conclusie hof ten aanzien van het voorhouden van onjuiste informatie
Uit het voorgaande leidt het hof af dat aan de verdachte, tijdens een verhoor dat buiten aanwezigheid van zijn raadsvrouw plaatsvond, verschillende keren en op indringende wijze onjuiste informatie is voorgehouden. Dat heeft echter niet geleid tot een bekennende verklaring van de verdachte en evenmin tot een verklaring waarin hij zichzelf op welke manier dan ook heeft belast. Uit de antwoorden van [verbalisant 2] blijkt dat bij hem ten tijde van de verhoren sprake is geweest van een vergissing, dan wel dat het voorhouden van de onjuiste informatie is voortgekomen uit bij hem levende (spraak)verwarring. Het (eerste) antwoord op vraag 100 (dat “ja” luidde), kan niet anders zijn dan een vergissing, gelet op de gedetailleerde beantwoording van de vragen daarvoor en de afwezigheid van een antwoord op de vervolgvraag, die voor beantwoording in aanmerking zou komen als het antwoord ‘ja’ op vraag 100 juist zou zijn geweest.
Het hof heeft geen reden eraan te twijfelen dat sprake is geweest van een vergissing aan de zijde van de verhoorder. Het hof heeft in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten gevonden die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van doelbewuste misleiding van de verdachte. Evenmin is sprake van schending van het pressieverbod.