In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2022 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 juli 2021 was uitgesproken. De zaak betreft een strafvervolging waarbij de raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Dit verzoek is door het hof verworpen, omdat de verdachte direct betrokken was bij de internetoplichting en het geldbedrag op zijn rekening was gestort, terwijl dit niet het geval was voor de medeverdachten. Het hof heeft besloten dat er geen sprake is van gelijke gevallen, wat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betreft.
Tijdens de zitting op 14 juli 2022 is het onderzoek in deze strafzaak gesloten, maar tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig was. Het hof achtte het noodzakelijk om twee getuigen te horen en om bankafschriften op te vragen van rekeningen waarop op 11 mei 2018 bedragen van € 5.000,00 waren gestort. Het hof heeft daarom het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van de getuigen. Tevens is de advocaat-generaal verzocht om de benodigde bankafschriften op te vragen.
Het hof heeft de zaak geschorst en de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen datum gelast. De verdachte en zijn raadsvrouw zullen worden opgeroepen voor de volgende zitting. Dit arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam.