Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“Klinisch en Röntgenlogisch Gezond”. Verder heeft [dierenarts 1] in zijn rapport onder het kopje ‘Röntgenonderzoek van andere onderdelen / nevenbevindingen’ opgemerkt:
“Hals en Rug: Geen sign. afw”.
“Ongeschiktheid als rijpaard (ongeacht het niveau) moge duidelijk zijn.”
3.Beoordeling
grief Ikomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de mededeling dat het paard drie maanden onder het zadel was voor [dierenarts 1] als keuringsarts van belang was, omdat dit een aannemelijke verklaring vormde voor het geconstateerde afwijkende loopgedrag, alsmede dat de indruk is gewekt dat het paard nog maar drie maanden onder het zadel was en dit de mededelingsplicht van Koole kleurt. Volgens Koole is die mededeling niet van belang voor de beoordeling van het paard. Koole verwijst daartoe allereerst naar een verklaring van [naam 7] van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [naam 7] ) van 9 februari 2021 waarin is opgenomen:
grief IIkomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de stamboekkwestie een schending van de mededelingsplicht vormt, dat de score op het onderdeel ‘stap’ als onvoldoende is beoordeeld en dat Koole hieromtrent onjuiste mededelingen aan [geïntimeerde] heeft gedaan en [geïntimeerde] het paard bij een juiste voorstelling van zaken niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gekocht. Koole heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het paard al op jonge leeftijd is aangeboden voor stamboekopname en geen onvoldoende scores heeft behaald. Ten tijde van de aankoop is Koole deze informatie ontgaan, met name vanwege de irrelevantie en het feit dat de verkoop niet door de bestuurder van Koole is gedaan, maar door [stalmanager] . [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de informatie over de stamboekopname voor haar relevant zou zijn. Bovendien was het stamboekpapier aan [geïntimeerde] uitgereikt en kon zij zien dat het paard was opgenomen in het stamboek. De scores had zij op het internet kunnen zien, want die zijn openbaar, aldus Koole.
“Zijn jullie ooit met haar naar de stamboek keuring geweest trouwens?”, waarmee de relevantie van de stamboekkeuring is gegeven. [stalmanager] heeft daarop geantwoord:
“Nee dat zijn we niet”. Vervolgens is komen vast te staan dat het paard in 2017 aan een stamboekkeuring heeft deelgenomen, waarbij het paard op het onderdeel ‘stap’ 55 heeft gescoord. Dit is, vergeleken met de andere gekeurde paarden, een zeer lage score en heeft ertoe geleid dat het paard geen ‘ster-predicaat’ is toegekend. Op het formulier van de stamboekkeuring staat Koole als ‘fokker/geregistreerde’ opgenomen, zodat ervan uitgegaan moet worden dat deze kennis bij Koole aanwezig was en [stalmanager] , als vertegenwoordiger van Koole en stalmanager aldaar, moet worden toegerekend. Dit klemt temeer daar [stalmanager] namens Koole de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft bijgewoond en daar namens de advocaat van Koole is verklaard dat [stalmanager] het paard zelf heeft bereden en alles van de zaak weet. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat haar een stamboekpapier is uitgereikt waarop zij kon zien dat het paard was opgenomen in het stamboek. Uit de koopovereenkomst blijkt dat (onder andere) een ‘afstammingsbewijs’ is overgelegd, maar dat ziet op gegevens met betrekking tot de afstamming van het paard en niet op een stamboekkeuring. Gelet op de vraag van [geïntimeerde] en het antwoord van Koole bij monde van [stalmanager] , mocht [geïntimeerde] op de juistheid daarvan vertrouwen en lag het niet op haar weg om op het internet op zoek te gaan naar scores van de stamboekkeuring. Grief II slaagt niet.
grief IIIkomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter dat aannemelijk is dat de problemen al ten tijde van de aankoop aanwezig waren, dat het paard niet geschikt is als rijpaard, dat het aandoeningen heeft aan de wervellichamen en hieraan niets afdoet dat bij de keuring geen afwijkingen zijn geconstateerd, alsmede dat de door Koole opgevraagde en overgelegde verklaring van [dierenarts 3] daaraan niets kan afdoen. Koole heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het paard is gekeurd en gezond verklaard en na de levering spreekt [geïntimeerde] over onregelmatig lopen, hetgeen niet het geval is geweest. [dierenarts 2] heeft op 24 september 2019 geoordeeld dat het paard niet kreupel is, wel worden echografische afwijkingen vastgesteld, maar [dierenarts 2] verklaart niet dat deze afwijkingen ten tijde van de koop al aanwezig waren, noch dat de vraag hoe lang het paard al zadelmak was relevant is. De veterinaire toestand op 24 september 2019 zegt niets over de situatie in februari 2019. Niet kan worden vastgesteld dat het paard voorafgaand aan de koop ongeschikt was als rijpaard. [dierenarts 3] is afgegaan op veterinaire stukken. Van belang is dat de gestelde afwijkingen aan de tussenwervels ontstaan kunnen zijn door een trauma terwijl het paard zich onder toezicht van [geïntimeerde] heeft verwond. De gestelde afwijking kan niet geantedateerd worden tot voor de koop, aldus Koole.
grief Vis een veeggrief en behoeft daarom geen zelfstandige bespreking.
grief VIkomt Koole op tegen het oordeel van de kantonrechter om de schade van [geïntimeerde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe te wijzen en het eigen schuld verweer van Koole af te wijzen. Koole heeft daartoe – samengevat weergegeven – gesteld dat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is omdat de door [geïntimeerde] geclaimde schadeposten ook bij correcte nakoming danwel bij afwezigheid van dwaling gemaakt zouden zijn. [geïntimeerde] heeft schade veroorzaakt door het paard te verwaarlozen en te laten beschadigen. Het paard werd niet deugdelijk gehuisvest en daarom kloppen de stallingskosten niet.
grief VIIkomt Koole op tegen de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het enige argument dat hij in dit verband aanvoert is dat de hoofdvordering van [geïntimeerde] afgewezen had moeten worden. Aangezien in principaal appel alle grieven falen en de hoofdvordering van [geïntimeerde] terecht is toegewezen zal ook voornoemde veroordeling in stand blijven. Grief VII faalt.
grief Ikomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om (slechts) € 6.300,00 toe te wijzen aan stallingskosten. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat de kantonrechter abusievelijk € 60,00 niet heeft meegenomen bij het berekenen van de stallingskosten die zij met betalingsbewijzen heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat de producties waarnaar wordt verwezen onvoldoende opheldering verschaffen en onvoldoende zijn toegelicht, zodat grief I faalt.
grief IIkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om slechts € 341,70 toe te wijzen aan voerkosten. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat zij in september en november 2020 in totaal twintig strobalen extra heeft moeten kopen voor € 5,00 contant, zijnde een totaalbedrag van € 441,70. Ook deze grief faalt omdat de producties waarnaar wordt verwezen onvoldoende opheldering verschaffen en onvoldoende zijn toegelicht.
grief IIIen
grief IVkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om (slechts) een bedrag van € 327,00 toe te wijzen aan hoefsmidkosten en de gevorderde kosten voor wormkuren en tandartsbehandelingen af te wijzen. [geïntimeerde] stelt daartoe – samengevat weergegeven – dat zij niet meer over (alle) facturen en betaalbewijzen van de door haar gemaakte kosten ten aanzien van de wormkuren, tandartsbehandeling en hoefsmid beschikt, maar dat zij deze kosten wel heeft gemaakt. [geïntimeerde] verwijst daartoe naar een overzicht ‘onderhoudskosten’ van Vereniging Eigen Paard, waaruit blijkt dat de door [geïntimeerde] gevorderde hoefsmid- (€ 417,00), ontwormings- (€ 75,00) en tandartskosten (€ 160,00) binnen deze geraamde onderhoudskosten passen en dus voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof oordeelt dat tegenover de gemotiveerde betwisting door Koole dat deze behandelingen hebben plaatsgevonden [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld, reden waarom grief III en grief IV falen.
grief Vkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [geïntimeerde] gemaakte kosten bij Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 2] niet voor vergoeding door Koole in aanmerking komen omdat de verwonding die het paard heeft opgelopen niet zonder meer in verband kan worden gebracht met de aandoeningen aan de wervellichamen L5-L6 en de tussenwervelschijf en dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat de verwonding ook opgetreden zou zijn als de koop niet was gesloten en het paard bij Koole was gebleven. [geïntimeerde] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het paard de wond heeft opgelopen in het weiland. Wat er in het weiland is gebeurd weet [geïntimeerde] niet en is niet te achterhalen. Een paard is levende have met een eigen energie, waardoor het kan voorkomen dat het zich – zonder toedoen van een derde – verwondt. Ook als het paard bij Koole zou hebben gestaan zou het zich kunnen hebben verwond en had Koole kosten moeten maken. Het hof oordeelt, met de kantonrechter, dat de door [geïntimeerde] gemaakte kosten bij Dierenartsenpraktijk [naam praktijk 2] niet voor vergoeding door Koole in aanmerking komen. Er is geen sprake van een prestatie die [geïntimeerde] op grond van de vernietigde overeenkomst heeft verricht. Niet kan worden aangenomen dat de verwonding ook zou zijn opgetreden als de koop niet was gesloten en het paard bij Koole was gebleven. Grief V faalt.
grief VIkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] voor de bij Epplejeck aangeschafte zaken onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze kosten ook door Koole gemaakt zouden zijn als de koop niet zou zijn gesloten. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat het paard als gevolg van de veterinaire problematiek regelmatig de ijzers onder de hoeven van de voorbenen aftrapte omdat het steeds de voorbenen aantikte. [geïntimeerde] was daarom genoodzaakt het paard in het weiland en de paddock te voorzien van beenbescherming, reden waarom zij bij Epplejeck peesbeschermers, bandages en springschoenen heeft gekocht. Dit geldt ook voor de door [geïntimeerde] gekochte Ice-Vibe packs. De door [geïntimeerde] gekochte wattenrol en zilverzalf is voor de verzorging van de wond die het paard heeft opgelopen. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat voornoemde kosten ook door Koole gemaakt zouden zijn als de koop niet zou zijn gesloten, omdat niet als vaststaand heeft te gelden dat het paard als gevolg van de veterinaire problematiek regelmatig de ijzers onder de hoeven van de voorbenen aftrapte omdat het paard steeds de voorbenen aantikte. Met betrekking tot de kosten voor de verzorging van de wond die het paard heeft opgelopen heeft te gelden dat het hof onder 3.15 heeft geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat de verwonding ook zou zijn opgetreden als de koop niet was gesloten en het paard bij Koole was gebleven. Grief VI faalt.
grief VIIkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om de buitengerechtelijke incassokosten te berekenen over een bedrag van € 2.703,27 aan schadevergoeding, omdat dat het bedrag is waartoe [geïntimeerde] heeft gemaand. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat zij Koole steeds heeft gemaand om tot een totaaloplossing met betrekking tot de steeds oplopende kosten te komen. [geïntimeerde] stelt dat voor de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden uitgegaan van het totale schadebedrag tot het moment dat het paard bij [geïntimeerde] is opgehaald, zijnde een bedrag van € 14.065,95. Het hof oordeelt, met de kantonrechter, dat ten aanzien van de schadevergoeding vaststaat dat [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke fase heeft gemaand tot een bedrag van € 2.703,27, zodat het redelijk is over dit schadebedrag buitengerechtelijke incassokosten te berekenen. Grief VII faalt.