In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 december 2020 was gewezen. De verdachte, die ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter en zijn buurmeisje, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en had contactverboden opgelegd met de benadeelde partijen.
Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, waarbij het opmerkte dat de verdachte gedurende een lange periode ontucht heeft gepleegd met zijn dochter, wat een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit betekende. De verdachte heeft erkend grensoverschrijdend gedrag te hebben vertoond, wat van groot belang is voor de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de opgelegde taakstraf niet passend was gezien de aard en ernst van de feiten, en legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een contactverbod voor de duur van twee jaren.
De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de benadeelde partij rechtstreekse schade had geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.