ECLI:NL:GHAMS:2022:2165

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
23-000024-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis m.u.v. strafoplegging en verbetering van gronden in zaak van ontucht met minderjarige dochter en buurmeisje

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 december 2020 was gewezen. De verdachte, die ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter en zijn buurmeisje, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en had contactverboden opgelegd met de benadeelde partijen.

Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, waarbij het opmerkte dat de verdachte gedurende een lange periode ontucht heeft gepleegd met zijn dochter, wat een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit betekende. De verdachte heeft erkend grensoverschrijdend gedrag te hebben vertoond, wat van groot belang is voor de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de opgelegde taakstraf niet passend was gezien de aard en ernst van de feiten, en legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een contactverbod voor de duur van twee jaren.

De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de benadeelde partij rechtstreekse schade had geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000024-21
datum uitspraak: 14 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 28 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-197213-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en (de advocaten van) de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gronden voor de bewezenverklaring op na te melden wijze verbetert en de overwegingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] aanvult.

Verbetering van gronden

Het hof schrapt de overweging van de rechtbank voor zover die ziet op het telefoongesprek tussen de verdachte en zijn dochter [benadeelde] (de laatste alinea op pagina 3 van het vonnis) en het vijfde bewijsmiddel ten aanzien van feit 1 (een proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina’s 82 tot en met 83 betreffende het telefoongesprek tussen de verdachte en [benadeelde] van 30 juni 2020) en zal deze laatste vervangen door de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is mij in de laatste jaren zeer duidelijk geworden wat in het verleden is gebeurd. Ik heb grensoverschrijdend gedrag vertoond in de vorm van de feiten die [benadeelde] mij toeschrijft.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daaraan contactverboden met [benadeelde] en [persoon] – in de vorm van bijzondere voorwaarden – gekoppeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod met [benadeelde] in de vorm van een bijzondere voorwaarde.
De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen en af te zien van een contactverbod met [benadeelde] .
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een lange tijd ontucht gepleegd met zijn toen nog minderjarige dochter [benadeelde] . Door dit handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Ook is hierdoor ernstige en mogelijk langdurige schade toegebracht aan de geestelijke gezondheid van zijn dochter. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen als vader. De veiligheid die zijn dochter heeft mogen verwachten heeft hij op een buitengewoon ernstige wijze veronachtzaamd. Zijn dochter heeft langdurig niet geweten dat verdachte de handelingen niet mocht verrichten en dacht dat dit normaal was. De handelingen vonden ook telkens plaats in de woning, een plek waar de aangeefster zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen gevoelens en lusten en niet voor de gevolgen voor zijn (minderjarige) dochter. Dat de gevolgen groot zijn, blijkt wel uit de indringende slachtofferverklaring die zijn dochter ter terechtzitting heeft voorgedragen.
Ook bij het betasten van de borsten van zijn destijds 17-jarige buurmeisje heeft de verdachte enkel oog gehad voor zijn eigen gevoelens en lusten en niet voor de gevolgen van zijn handelen voor zijn buurmeisje. Zij bevond zich in een kwetsbare positie en de verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt door onverhoeds tot twee keer toe haar borsten te betasten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangeefster blijkt dat zij nog langere tijd last heeft gehad van de (psychische) gevolgen van het handelen van de verdachte.
Feiten als de onderhavige roepen in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging op.
De verdachte heeft in hoger beroep voor het eerst inzicht getoond in zijn eigen gedrag en zijn verantwoordelijkheid daarvoor genomen. De verdachte heeft onderkend dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat juist die onderkenning door de verdachte van groot belang voor zijn dochter is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten en omstandigheden, niet kan worden volstaan met een taakstraf, zoals door de verdediging bepleit. Gelet op met name de aard en ernst van in het bijzonder het jarenlange seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter acht het hof slechts een gevangenisstraf passend en geboden.
Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Uit het rapport van de reclassering van 12 november 2020 blijkt dat de verdachte in 2017 op verzoek van zijn toenmalige echtgenote in behandeling is gegaan bij De Waag. Uit informatie die de reclassering heeft verkregen van De Waag blijkt dat de verdachte binnen die behandeling meer openheid heeft gegeven dan hij bij de reclassering heeft gedaan en dat zijn behandelaar bij De Waag heeft aangegeven dat verdere behandeling
op dit moment niet is geïndiceerd. De reclassering concludeert op basis van de uitkomsten van het onderzoek dat er sprake is van een laag recidiverisico en er geen indicatie is voor een forensische behandeling.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht het voorts passend en geboden aan verdachte tevens een contactverbod met [benadeelde] voor de duur van twee jaren op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde. Alhoewel niet is gebleken dat de verdachte, nadat het slachtoffer het contact tussen beiden heeft verbroken, contact met haar heeft opgenomen, is het hof van oordeel dat de verdachte uit een oogpunt van betamelijkheid nog steeds is gehouden zich te onthouden van enig contact en acht het hof om die reden een contactverbod op zijn plaats.
Aanvullende overwegingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De advocaat-generaal heeft gevorderd de volledige vordering tot schadevergoeding toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht het gevorderde bedrag aan schadevergoeding te matigen, nu de schade niet enkel door de verdachte is veroorzaakt. De schade is volgens de verdediging ook het gevolg van de wijze waarop de moeder en de zus van de benadeelde partij zich hebben opgesteld nadat de benadeelde hen over het misbruik had verteld.
Het hof oordeelt dat uit het dossier, de door de benadeelde partij overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde – dat wil zeggen het handelen van de
verdachte– rechtstreekse schade heeft geleden. Er is mitsdien geen grond voor matiging.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is - direct of indirect - contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] .
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. A.M. Kengen en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2022.
mr. A.M. Kengen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.