ECLI:NL:GHAMS:2022:2162

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
23-000796-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met hennepkwekerij en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepkwekerij. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van braak. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 49.651,56 aan de Staat. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moet worden op € 25.597,44. Na een overschrijding van de redelijke termijn van tien maanden, heeft het hof de betalingsverplichting verlaagd tot € 24.097,-. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de grondslag voor de ontneming is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000796-21
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK (bepaaldelijk gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-698443-17 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van € 64.623,60 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2021 in de strafzaak onherroepelijk veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door middel van braak.
In de ontnemingszaak heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 19 maart 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 49.651,56 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 12 mei 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt
dan de politierechter.

Grondslag van de ontneming

De politierechter heeft in de strafzaak bewezenverklaard dat de betrokkene zich op 19 oktober 2016 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van in totaal 21 hennepplanten. Het hof neemt in aanmerking dat de betrokkene op 19 oktober 2016 bij de politie heeft verklaard dat hij stroom haalt van een oude kabel die iemand vorig jaar voor hem heeft vastgemaakt aan de hoofdstoppen. [1]
Ook heeft de betrokkene verklaard, in antwoord op de vraag wat met het restafval gebeurt, dat de aarde de tuin ingaat en dat hij de rest weggooit bij het grofvuil. [2] In de bij de woning aanwezige tuin werd
een grote hoeveelheid oude en door de tuin heen verspreide potgrond aangetroffen. In de kweekruimtes A, B en C werden hennepresten aangetroffen van eerdere oogsten. Er was sprake van kalkafzetting
op het zeil en de onderzijde van de plantenpotten en er lag stof op voorwerpen in de kweekruimte.
In ruimte D werden gedroogde henneptoppen aangetroffen en in de woning 15 lege voedingsflessen. [3] Het hof is van oordeel dat hieruit volgt dat de betrokkene eerdere oogsten heeft behaald met het telen van hennep en dat buiten redelijke twijfel is dat hij andere strafbare feiten heeft begaan dan die waarvoor hij door de politierechter is veroordeeld. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op artikel 36e, lid 2, Wetboek van Strafrecht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 58.413,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de betrokkene slechts twee geslaagde oogsten heeft gehad en dat het ontnemingsbedrag op basis van twee oogsten moet worden vastgesteld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de betrokkene in 2015 is begonnen met kweken, dat de betrokkene met zaden en niet met stekken heeft gekweekt en dat de betrokkene niet doorlopend heeft kunnen kweken gezien zijn medische toestand. Verder heeft de raadsman bepleit dat vanwege de overschrijding van de redelijke termijn het ontnemingsbedrag met 15% verminderd moet worden. Ten slotte heeft de raadsman het hof verzocht geen verplichting op te leggen tot betaling van enig bedrag zodat de betrokkene kan worden toegelaten tot een schuldsaneringstraject.
Oordeel van het hof
- aantal oogsten
De betrokkene heeft niet concreet verklaard vanaf welk moment hij in zijn woning is begonnen met de hennepteelt en hoeveel oogsten hij heeft gehad. Het hof acht aannemelijk dat de hennepteelt in 2015 is begonnen, nadat de elektriciteit voor de kwekerij is aangelegd. Zodoende gaat het hof - in het voordeel van de betrokkene - uit van minimaal één gerealiseerde oogst in 2015. Het hof zal voor het jaar 2016 uitgaan van drie gerealiseerde oogsten. Het standpunt van de verdediging, dat de betrokkene slechts twee geslaagde oogsten heeft gehad, is niet onderbouwd. Gelet op het vorenstaande gaat het hof uit van vier gerealiseerde oogsten.
Naar het oordeel van het hof zijn de aanwijzingen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de verbalisant [verbalisant] van 2 oktober 2017 (hierna: het Rapport) [4] op basis waarvan wordt uitgegaan van tien eerder gerealiseerde oogsten onvoldoende geconcretiseerd.
Opbrengst
In de bungalow op het [adres 2] zijn drie kweekruimtes aangetroffen. In kweekruimte A stonden 21 hennepplanten. Aangezien in kweekruimtes B en C geen hennepplanten zijn aangetroffen en het aantal aldaar geplaatste en gebruikte henneppotten niet is geteld, wordt het aantal hennepplanten in deze overige twee kweekruimtes vastgesteld aan de hand van het aangetroffen aantal hennepplanten in kweekruimte A. Aangezien in kweekruimte A werd gekweekt met drie assimilatielampen en in kweekruimte B en C respectievelijk met twee en vier assimilatielampen, gaat het hof schattenderwijs en overeenkomstig het Rapport uit van in totaal 63 hennepplanten (21 hennepplanten x 3 ruimtes). [5] Dat de betrokkene slechts 40 planten per oogst had is niet aannemelijk gemaakt.
Aangezien in het onderzoek niet is vastgesteld hoeveel de geoogste hennep precies heeft opgebracht,
zal voor de berekening worden gebruik gemaakt van standaardnormen. Uitgaande van een opbrengst van 30,5 gram per hennepplant (10 planten per vierkante meter), bedraagt de totale bruto opbrengst aan hennep per kweekruimte per oogst: 21 hennepplanten x 30,5 gram = 640,5 gram. [6]
De betrokkene heeft bij de politie verklaard dat de hennep tussen de € 3.800 en de € 5.000 per kilo opbracht. [7] In het voordeel van de betrokkene zal worden uitgegaan van een opbrengst van € 3.800
per kilo, waarmee de totale bruto opbrengst per kweekruimte per oogst neerkomt op € 2.433,90 (640,5 gram x € 3,80 per gram). [8] De opbrengst per oogst voor drie kweekruimtes komt zodoende op € 7.301,70 (3 x € 2.433,90). De totale opbrengst voor vier oogsten bedraagt:
4 x € 7.301,70 = € 29.206,80. [9]
Kosten
Voor de berekening van de op het verkregen voordeel in mindering te brengen kosten wordt aangesloten bij de in het Rapport opgenomen standaardnormen. [10] Voor een kweekruimte met 21 planten worden gemiddelde afschrijvingskosten van € 150 per oogst gerekend, wat met drie kweekruimtes neerkomt op € 450 per oogst. Voorts worden de gemiddelde kosten van een hennepstek geschat op € 3,85, wat in het onderhavige geval neerkomt op 63 hennepplanten x € 3,85 = € 242,55 per oogst. Ten slotte worden de variabele kosten geschat op € 3,33 per hennepplant, wat neerkomt op 63 hennepplanten x € 3,33 = € 209,79 aan variabele kosten per oogst.
De totale kosten per oogst worden geschat op: € 450,- + € 242,55 + € 209,79 = € 902,34.
Voor vier oogsten worden de kosten zodoende geschat op: 4 x € 902,34 = € 3.609,36.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij van de betrokkene wordt daarmee geschat op:
€ 29.206,80 – € 3.609,36 =
€ 25.597,44.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding redelijke termijn
Blijkens het dossier is op 25 juli 2017 de machtiging tot het leggen van conservatoir beslag betekend aan de betrokkene in persoon. Op 25 mei 2022 doet het hof uitspraak in de ontnemingszaak. Aldus is de redelijke termijn in totaal met tien maanden overschreden. Het hof zal de termijnoverschrijding met € 1.500,- compenseren waardoor de betalingsverplichting uitkomt op:
€ 25.597,44 – € 1500,- = € 24.097,44
Draagkracht
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof verzocht de verplichting tot betaling
aan de Staat op nihil te stellen, omdat de betrokkene niet over voldoende draagkracht beschikt of
zal beschikken. Het hof stelt voorop dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel in de executiefase aan de orde dient te worden gesteld. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben om de betalingsverplichting te kunnen voldoen.
Het hof is van oordeel dat op dit moment niet aanstonds duidelijk is geworden dat de betrokkene thans
en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het afgeronde bedrag van € 24.097,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
vast op een bedrag van €
25.597,44 (vijfentwintigduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en vierenveertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 24.097,00 (vierentwintigduizend zevenennegentig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 481 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. S. Clement en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
Mr. H. Sytema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10..