2.12De rechtbank is in het tussenvonnis van 27 juni 2018 (rechtsoverwegingen 4.11 en 4.12), kort gezegd, tot de volgende conclusies gekomen:
( i)
De betaling op 6 augustus 2013 van Decucare aan Promedis België van € 130.000Dit betrof volgens [C] een voorschot ten behoeve van het betalen van een medio juli 2013 geleverde zeecontainer met goederen. De stelling van [A] dat die container al vooruit betaald was, is niet komen vast te staan. De eerdere betalingen waar zij op wijst, hadden (in ieder geval deels) betrekking op een in maart 2013 geleverde container. Dat de betaling van € 81.642 evenmin te maken had met de in juli 2013 geleverde container, is echter onvoldoende door [C] weersproken.
De Ondernemingskamer maakt hieruit op dat de stelling van [A] dat het bedrag van € 130.000 onverschuldigd is betaald naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 81.642 onvoldoende door [C] is weersproken.
( ii)
De betaling op 28 oktober 2013 van Decucare aan Promedis België van € 58.720,88
Dit betreft twee facturen van 25 oktober 2013, voor een bedrag van € 34.720,88 en voor een bedrag van € 24.000. De factuur ten bedrage van € 24.000 betreft doorbelasting van de licentievergoeding en betreft geen onttrekking. De factuur ten bedrage van € 34.720,88 is gecrediteerd, en dus ten onrechte gestuurd, maar niet terugbetaald.
( iii)
De betaling op 2 december 2013 van Decucare aan Promedis België van € 99.455,47 en de betaling op 28 januari 2014 van Decucare aan Promedis België van € 58.000
Volgens [C] waren dit deelbetalingen op een per saldo nog openstaand bedrag van € 299.269,07. [A] heeft aangevoerd dat onaannemelijk is dat per 2 december 2013 grote vorderingen open stonden van Promedis België op Decucare. Zij heeft daarbij onder meer gewezen op het grootboek waaruit blijkt dat Decucare op 31 december 2013 een vordering had op Promedis België van € 82.797,34 en op de concept-jaarrekening van Decucare over 2013 waarin staat dat Decucare per 31 december 2013 een vordering uit geldlening had van € 75.000 en een vordering uit rekening-courant van € 82.797,00. Bovendien dateert de laatste factuur aan Decucare van 23 oktober 2013 en was er ook over 2012 een schuldpositie van Promedis België aan Decucare. Betaling van € 58.000 in januari 2014 is sowieso niet logisch als per 31 december 2013 een schuld open stond. [C] is hier niet meer op ingegaan, reden waarom de rechtbank de betalingen heeft aangemerkt als onverschuldigd gedaan.
( iv)
De betaling op 2 januari 2014 van € 24.000 van Beheer B.V. aan Promedis België
Ook op dit punt achtte de rechtbank vast komen te staan dat de betaling onverschuldigd is. Er waren geen achterstallige betalingen van Beheer B.V. [C] heeft aangevoerd dat de betaling zag op de verhouding Decucare - Promedis België, maar op 31 december 2013 bestonden alleen vorderingen van Decucare op Promedis België.
Per saldo heeft de rechtbank dus onverschuldigde betalingen tot een bedrag van in totaal € 273.818,35 ten laste van Decucare en € 24.000 ten laste van Beheer B.V. als vaststaand aangenomen. In het tussenvonnis van 13 februari 2019 heeft de rechtbank onder 2.4.2 nog benadrukt dat zij niet alle door [A] naar voren gebrachte onttrekkingen als zodanig heeft aanvaard. De Ondernemingskamer neemt de door de rechtbank vastgestelde bedragen vooralsnog tot uitgangspunt.