In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrifte door het vervalsen van facturen en voor het feitelijk leidinggeven aan het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting door twee besloten vennootschappen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat er sprake was van grondslagverlating in de tenlastelegging. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de motivering van het hoger beroep niet in strijd was met de procesorde.
Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging. De kwalificatie van de feiten werd aangepast en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 weken, waarvan 35 weken voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste aangiften te doen, wat leidde tot een aanzienlijk fiscaal nadeel. Het hof overwoog dat de verdachte bewust had gehandeld en dat zijn gedrag de integriteit van het financiële verkeer had geschaad. De op te leggen straf werd verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.