ECLI:NL:GHAMS:2022:2099

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.298.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het bestuur van de VvE om hoger beroep in te stellen zonder machtiging van de ledenvergadering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van de Vereniging van Eigenaren (VvE) in hoger beroep. De VvE had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking, maar de vraag was of het bestuur van de VvE bevoegd was om dit te doen zonder toestemming van de ledenvergadering. Het hof had eerder, op 8 maart 2022, een tussenbeschikking gegeven waarin de VvE de gelegenheid kreeg om te reageren op het verweer van de geïntimeerden, die stelden dat de VvE niet ontvankelijk was omdat er geen machtiging van de ledenvergadering was verkregen.

De VvE stelde dat het besluit om in hoger beroep te gaan op 30 juli 2021 door het bestuur was genomen, maar de geïntimeerden betwistten dit. Het hof oordeelde dat de VvE niet voldoende had aangetoond dat het bestuur rechtsgeldig had besloten om in hoger beroep te gaan. Het hof concludeerde dat de bepalingen in het splitsingsreglement van de VvE, die de bevoegdheden van het bestuur regelen, in dit geval van toepassing waren. Het hof stelde vast dat artikel 40 van het modelreglement niet van toepassing was, waardoor het bestuur wel degelijk bevoegd was om het hoger beroep in te stellen zonder machtiging van de ledenvergadering.

Uiteindelijk werd het verzoek van de VvE tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen bij gebrek aan belang. De beslissing over de proceskosten in het incident werd aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak. Het hof bepaalde dat er een datum voor de mondelinge behandeling moest worden vastgesteld, waarbij partijen hun verhinderdagen moesten opgeven. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de rechters op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.298.706/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : 8984020 EA VERZ 21-22
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake
VERENIGING VAN EIGENAARS [adres] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. J.J.M. Saelman te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

3. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] ,

4. [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 6] ,

allen wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. N. Bakker te Amsterdam.
Partijen worden hierna wederom de VvE en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 8 maart 2022 een tussenbeschikking gegeven. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar die beschikking verwezen. Bij die beschikking heeft het hof de VvE in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 22 maart 2022 te reageren op het onder 2.2 van de beschikking genoemde verweer van [geïntimeerden] en bepaald dat [geïntimeerden] daarop binnen twee weken mogen reageren.
Op 21 maart 2022 heeft het hof van de VvE een ‘reactie op verweer inzake ontvankelijkheid’ ontvangen.
Daarop hebben [geïntimeerden] bij op 4 april 2022 door het hof ontvangen ‘aanvullend verweer op reactie inzake ontvankelijkheid’ gereageerd.
Vervolgens is de uitspraak in het incident bepaald op heden.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het hof heeft bij genoemde tussenbeschikking de VvE in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van [geïntimeerden] dat de VvE niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen, kort gezegd, omdat zij geen toestemming van de ledenvergadering heeft verkregen om van de bestreden beschikking in hoger beroep te gaan. Daartoe heeft het hof overwogen dat het enkele feit dat artikel 40 van het modelreglement ten aanzien van de VvE niet geldt, anders dan de VvE kennelijk meent, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende is om te kunnen oordelen dat zij rechtsgeldig in hoger beroep is gekomen en dat de VvE tevens zal hebben duidelijk te maken wie/welk orgaan wanneer en op welke wijze het besluit heeft genomen om in hoger beroep te gaan.
2.2
De VvE geeft in haar reactie te kennen dat het besluit om tegen de bestreden beschikking hoger beroep in te stellen op 30 juli 2021 is genomen door het bestuur van de VvE, bestaande uit bestuurder [naam] , na consultatie van de coördinatiegroep. Dat het bestuur dit besluit heeft genomen, hetgeen [geïntimeerden] in hun reactie betwisten, blijkt naar het oordeel van het hof uit de brief van 30 juli 2021 waarin bestuurder [naam] de leden van de VvE op de hoogte stelt van de uitspraak van de kantonrechter en hij uitlegt waarom er tegen die uitspraak in hoger beroep zal worden gegaan (productie 1 bij het verweerschrift tegen het incidentele verzoek). Anders dan [geïntimeerden] betogen, doet hieraan niet af dat het besluit kennelijk niet schriftelijk is vastgelegd en is in dit kader niet relevant of de coördinatiegroep al dan niet bij de besluitvorming door het bestuur betrokken was.
2.3
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het bestuur bevoegd was om het besluit om in hoger beroep te gaan te nemen. De VvE beantwoordt deze vraag bevestigend en wijst in dit verband (onder meer) op de in artikel 39 lid 3 van het splitsingsreglement aan het bestuur toegekende bevoegdheden. Volgens de VvE
wordt daarin de beperking van de bevoegdheden van het VvE-bestuur opgeheven die artikel 5:131 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt ten opzichte van het gewone verenigingsrecht. [geïntimeerden] brengen hiertegen in dat nergens uit blijkt dat artikel 40 van het modelreglement expliciet buiten toepassing is gelaten, zodat de VvE niet bevoegd was om zonder machtiging van de ledenvergadering – die nog steeds ontbreekt – hoger beroep in te stellen.
2.4
Het hof stelt vast dat, zoals reeds in overweging 2.1 onder i) van de tussenbeschikking is vermeld, artikelen 37 tot en met 42 van het modelreglement hier zijn komen te vervallen en dat daarvoor in de plaats zijn gesteld de in het splitsingsreglement vermelde artikel 37 tot en met 42. Dit is namelijk uitdrukkelijk bepaald in de splitsingsakte en wel op dezelfde pagina waar het modelreglement van toepassing wordt verklaard (achterzijde van vervolgblad 75), in het vierde (en laatste) liggende streepje daaronder. Artikel 40 van het modelreglement, waarin is bepaald dat de bestuurder de machtiging van de vergadering behoeft voor, kort gezegd, het instellen van rechtsvorderingen, geldt binnen de VvE dus niet. Het artikel waarop de VvE een beroep doet is een van de artikelen in het splitsingsreglement die (onder meer) daarvoor in de plaats zijn gesteld, te weten artikel 39 van dat reglement.
2.5
In lid 3 van artikel 39 van het splitsingsreglement is over de bevoegdheden van de administrateur (thans genoemd: de bestuurder) – bij wie ingevolge lid 1 van dat artikel het bestuur van de vereniging berust –, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“ De bevoegdheden van de administrateur respectievelijk diens plaatsvervanger omvatten behalve het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw alsmede van de activa van de vereniging (…) en behoudens de bij dit reglement uitdrukkelijk aan de vergadering en/of Bewonersraad toegekende bevoegdheden, het bestuur van de vereniging in de breedste zin van het woord (…)”.
2.6
Met deze bepaling van het splitsingsreglement zijn de in artikel 5:131 lid 3 BW aan het bestuur toegekende, tot het beheer van de middelen en het tenuitvoerleggen van besluiten van de ledenvergadering beperkte, bevoegdheden op de daarbij toegestane wijze uitgebreid. Het hof is van oordeel dat deze uitbreiding van de bestuursbevoegdheden ook de bevoegdheid omvat om zelfstandig te besluiten tot het namens de VvE instellen van hoger beroep tegen een uitspraak als de onderhavige. Dat artikel 39 lid 3 van splitsingsreglement naar objectieve maatstaven in die zin moet worden uitgelegd, leidt het hof af uit de daarin opgenomen ruime omschrijving van de bevoegdheden van de bestuurder, in het bijzonder de zinsnede “
het bestuur van de vereniging in de breedste zin van het woord”, bezien in het licht van de rest van de splitsingsakte. Uit de omstandigheid dat in die akte artikel 40 van het modelreglement door de opstellers van de splitsingsstukken buiten werking is gesteld – waardoor een procesmachtiging van de ledenvergadering niet nodig is – en artikel 39 van het splitsingsreglement daarvoor in de plaats is gesteld, volgt immers dat het kennelijk de bedoeling van die opstellers is geweest om ook de bevoegdheid tot het instellen van hoger beroep te besluiten bij het bestuur te leggen, nu die bevoegdheid niet elders in het reglement uitdrukkelijk aan een ander orgaan is toegekend. De VvE kan dan ook worden ontvangen in haar hoger beroep. Daarom behoeft hetgeen de VvE in dit verband verder nog heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.7
Het incidentele verzoek van de VvE tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking zal, zoals het hof onder 2.3 van de tussenbeschikking reeds heeft geoordeeld, bij gebrek aan belang worden afgewezen.
2.8
Een oordeel over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.9
In de hoofdzaak zal thans een datum voor de mondelinge behandeling moeten worden bepaald. Daartoe dienen partijen eerst op na te melden wijze hun verhinderdata en die van hun advocaten op te geven.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst het verzoek van de VvE af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de uitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat een datum voor een mondelinge behandeling zal worden bepaald;
bepaalt dat partijen uiterlijk op 2 augustus 2022 hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de maanden maart 2023 tot en met oktober 2023 kunnen opgeven, waarna het hof de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de mondelinge behandeling meer zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.