ECLI:NL:GHAMS:2022:2093

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.290.146/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de totstandkoming van een aannemingsovereenkomst tussen bouwbedrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er tussen de partijen, BUIGCENTRALE STEENBERGEN B.V. (BCS) en BOT BOUW B.V., een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen. BCS had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank had geoordeeld dat er geen overeenkomst was gesloten. BCS vorderde betaling van een bedrag van € 167.149,40, inclusief BTW, en stelde dat Bot Bouw de overeenkomst niet had nagekomen. Bot Bouw betwistte de totstandkoming van de overeenkomst en voerde aan dat BCS eerdere afspraken niet was nagekomen.

Het hof heeft de feiten en de correspondentie tussen partijen zorgvuldig onderzocht. Het hof concludeerde dat er geen wilsovereenstemming was bereikt tussen BCS en Bot Bouw. De e-mailcorrespondentie, waarin Bot Bouw een mondelinge overeenkomst bevestigde, werd door BCS niet als definitief aanvaard. Het hof oordeelde dat de communicatie tussen partijen eerder duidde op het uitwisselen van informatie en dat er geen bindende afspraken waren gemaakt. De vorderingen van BCS werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij BCS werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.290.146/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/304784 / HA ZA 20-424
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake
BUIGCENTRALE STEENBERGEN B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
appellante,
advocaat: mr. D. Bercx te Nijmegen,
tegen
BOT BOUW B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. de Groot te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna BCS en Bot Bouw genoemd.
BCS is bij dagvaarding van 5 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 27 januari 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen BCS als eiseres en Bot Bouw als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 april 2022 mondeling doen toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Partijen hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
BCS heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen en Bot Bouw zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen BCS naar aanleiding van dat vonnis aan Bot Bouw heeft betaald, met wettelijke rente, met veroordeling van Bot Bouw in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.
Bot Bouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van BCS in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.15. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Het hof zal rekening houden met het bij de tweede grief van BCS aangevoerde. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Bot Bouw is een bouwbedrijf. Zij heeft van haar principaal (Vorm) opdracht gekregen voor de realisatie van een bouwproject aan de Cruquiusweg te Amsterdam (hierna: project Cruquiusweg).
2.2.
Een e-mail van 5 januari 2018 van Bot Bouw aan BCS houdt in, voor zover van belang:
Onderwerp: Bevestiging mondelinge overeenkomst Cruquiusweg te Amsterdam (BCS)
Geachte [naam] (Opdrachtnemer),
Bot Bouw (Opdrachtgever) heeft vrijdag 20 december 2017 overeenstemming bereikt met haar Principaal (Vorm) voor de realisatie van (…) aan de Cruquiusweg te Amsterdam.
Bij deze wilt ondergetekende dan ook onze telefonische mondelinge afspraken bevestigen, zoals wij deze op 20-12-2017 overeen kwamen. (…)
• (…)
• Uitgangspunt is dat de offerte / producten incl. toebehoren van Opdrachtnemer volledig is gebaseerd op de door Opdrachtgever verstrekte stukken e.e.a. geheel ter verantwoording van opdrachtnemer.
• De opdracht betreft in hoofdlijnen: het engineren, uitwerken, produceren en aanbrengen van alle wapening. (…)
• De prijs van Opdrachtnemer is vast tot en met einde werkt, met de voorwaarden: start werk (bouwkundige aannemer) voor 1 maart 2019.
• Opdrachtnemer is met Opdrachtgever een prijs overeengekomen van € 1,10 per kg voor het gehele werk, uitgangspunt breedplaatvloeren is 70/30 (grove schatting 425.000 kg)
• Verrekeningen zijn uitsluitend verrekenbaar als deze ook voor Opdrachtgever verrekenbaar zijn richting haar Principaal. (…)
• Engenering, tekenwerk, voorbereiding zal z.s.m. opgestart worden. Opdrachtnemer heeft een actieve rol in het verdere ontwerp van de wapening. (…)
Indien in bovenstaand nog zaken worden gemist vernemen we dit graag per omgaande.
2.3.
BCS heeft hierop bij e-mail van 8 januari 2018 aan Bot Bouw geantwoord, voor zover van belang:
Om met onderstaande in te stemmen hebben we toch wel wat meer gegevens nodig.
In punt 2 staat bv (de door opdrachtgever verstrekte stukken, hebben we niets van) punt 7 (verrekening uitsluitend wanneer ook verkenbaar naar principaal, wij weten niets van eventuele afspraken).
M.i. is dit eenvoudig op te lossen door zsm bestektekeningen te mailen met de geschatte tonnage per onderdeel.
Graag zien wij deze per ommegaande binnenkomen zodat wij onze inkoop hierop kunnen afstemmen en op onderstaande onze goedkeuring kunnen geven.
2.4.
Een e-mail van 16 januari 2018 van Bot Bouw aan BCS houdt in, voor zover van belang:
Hierbij onze vooralsnog bedachte hoeveelheden en plattegronden.
Is dit voorlopig voor jou voldoende?
Hoor graag van je.
2.5.
Een e-mail van diezelfde dag van BCS aan Bot Bouw houdt in, voor zover van belang:
Dank je, hier kan ik wel wat mee.
2.6.
Een e-mail van 3 december 2018 van Bot Bouw, gericht aan diverse (onder)aannemers waaronder BCS, houdt in, voor zover van belang:
Hierbij bevestigen wij zoals zojuist telefonisch besproken / ingesproken per voicemail het volgende:
• Project Cruquiusweg te Amsterdam zal bouwkundig naar verwachting starten december 2019.
• Met start bouwkundig wordt verstaan de werkzaamheden aan de fundering van de keldervloer.
Graag hier rekening mee houden met uw interne planning.
2.7.
Een e-mail van 5 juni 2019 van Bot Bouw aan BCS houdt in, voor zover van belang:
Zoals eerder telefonisch aangegeven willen wij graag voordat de constructeur met de wapeningstekeningen begint een overleg plannen tussen Bot Bouw, BCS en onze constructeur Berkhout Tros.
2.8.
Het overleg heeft op 20 juni 2019 plaatsgevonden. Op 24 juni 2019 heeft BCS aan Bot Bouw een gewijzigde prijsaanbieding toegezonden. Deze houdt in, voor zover van belang:
OFFERTE: APPARTEMENTEN CRUQUIUSWEG AMSTERDAM
(…)
Offertedatum: 24-06-2019 Geldig tot: 01-07-2019 (…)
Op basis van de door u verstrekte, en bij ons in het bezit zijnde gegevens kunnen wij u geheel vrijblijvend aanbieden:
2.9.
Bot Bouw en BCS hebben bij e-mailberichten van 25 juni 2019 gecommuniceerd over de inhoud van de gewijzigde prijsaanbieding. De laatste e-mail van Bot Bouw aan BCS houdt in, voor zover van belang:
Bedankt, je hoort van ons.
2.10.
BCS heeft vervolgens op 31 oktober 2019 aan Bot Bouw opnieuw een gewijzigde prijsaanbieding toegezonden. Deze houdt in, voor zover van belang:
OFFERTE: APPARTEMENTEN CRUQUIUSWEG AMSTERDAM
(…)
Offertedatum: 31-10-2019 Geldig tot: 07-11-2019 (…)
Op basis van de door u verstrekte, en bij ons in het bezit zijnde gegevens kunnen wij u geheel vrijblijvend aanbieden: (…)
AANGEPASTE PRIJS IVM UITSTEL OPDRACHT BCS
2.11.
Op 21 november 2019 heeft tussen partijen een overleg plaatsgevonden.
2.12.
Een e-mail van 22 november 2019 van Bot Bouw aan BCS houdt in, voor zover van belang:
Hierbij doe ik u als afgesproken onze voorlopige staat toekomen van de hoeveelheid wapening welke wij verwachten dat er toegepast moet worden voor het project Cruquiusweg.
Ik zou u willen vragen om te controleren of wij de juiste eenheidsprijs achter de benodigde wapening hebben gezet per onderdeel.
Alvast bedankt voor de moeite en hoor graag van u.
2.13.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft BCS aan Bot Bouw bericht dat het helemaal klopt.
2.14.
Een e-mail van 3 december 2019 van Bot Bouw aan BCS houdt in, voor zover van belang:
Telefonisch krijg ik u niet te pakken, dus maar even zo;
Mijn directie blijft op het standpunt dat Bot Bouw het project Cruquiusweg niet gaat uitvoeren met BCS, vanwege de vele gebeurtenissen en ervaringen op ons project Zuidblok 2-5.
Het risico dat BCS haar afspraken en planning niet nakomt, is voor de directie van Bot bepalend voor dit besluit.
Als BCS van mening is dat deze door dit besluit schade zou hebben ondervonden, dan vernemen we deze schade graag schriftelijk en onderbouwd per omgaande.
2.15.
Een e-mail van 6 december 2019 van BCS aan Bot Bouw houdt in, voor zover van belang:
Vreemde gang van zaken iets wat jij ook al aangaf. We zullen de gemaakt kosten in kaart brengen.
2.16.
BCS heeft Bot Bouw vervolgens verzocht om de door haar opgegeven schade te vergoeden. Bot Bouw heeft daaraan niet voldaan.

3.Beoordeling

3.1.
In deze zaak ligt aan het hof de vraag voor of tussen partijen een (aannemings)overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij BCS onder meer het engineeren, uitwerken, produceren en aanbrengen van de wapening op zich zou nemen bij het project Cruquiusweg.
3.2.
BCS heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Bot Bouw veroordeelt tot betaling van € 167.149,40 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft BCS gevorderd dat Bot Bouw wordt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, naast proces- en nakosten. BCS heeft hieraan ten grondslag gelegd dat partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot het project Cruquiusweg. Aan deze overeenkomst heeft Bot Bouw uiteindelijk geen uitvoering willen geven. Bot Bouw heeft daarvoor als reden gegeven dat BCS bij een eerdere samenwerking tussen partijen afspraken niet zou zijn nagekomen, hetgeen BCS bestrijdt. Bot Bouw mag de aannemingsovereenkomst indachtig artikel 7:764 BW wel opzeggen, maar op grond van het tweede lid van genoemd artikel moet er dan een afrekening plaatsvinden. Het aan BCS te vergoeden bedrag bestaat onder meer uit een verliespost wegens de prijsdaling van staal (welk staal al voor het project was ingekocht), renteverlies, opslag- en algemene kosten en kosten voor de aan werkvoorbereiding bestede uren.
3.3.
Bot Bouw heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van BCS afgewezen en haar, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten.
3.5.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt BCS met zes grieven op, waarvan de tweede grief, die de feitenvaststelling betreft, al bij de feitenvaststelling door het hof is betrokken. De overige grieven lenen zich voor een deels gezamenlijke behandeling.
3.6.
Met de eerste (algemene) grief en de derde tot en met de vijfde grief bestrijdt BCS in de kern het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens BCS, samengevat, heeft de rechtbank zich ten onrechte beperkt tot een (vooral) taalkundige uitleg van (een deel van) de tussen partijen gevoerde correspondentie en heeft de rechtbank onvoldoende acht geslagen op overige feiten en omstandigheden (door BCS opgesomd onder randnummer 28 van de memorie van grieven). Wanneer die feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking worden genomen, is geen andere conclusie mogelijk dan dat tussen partijen wel degelijk een (aannemings)overeenkomst tot stand is gekomen en dat partijen zich daarnaar ook hebben gedragen. BCS heeft zich in dit kader beroepen op de zogenoemde Haviltex-maatstaf, die de rechtbank volgens haar niet juist heeft gehanteerd.
3.7.
Bot Bouw heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat partijen geen overeenkomst hebben gesloten, zodat zij niet gehouden is om de door BCS gevorderde bedragen te voldoen.
3.8.
Het hof stelt het volgende voorop. BCS heeft terecht geen grief gericht tegen het door de rechtbank onder 4.2. van het bestreden vonnis geformuleerde toetsingskader. Dat kader strekt ook het hof tot uitgangspunt en luidt als volgt. Artikel 6:217 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding zijn wilsverklaringen die in iedere vorm kunnen geschieden en die ook in één of meer gedragingen besloten kunnen liggen (artikel 3:37 lid 1 BW). Of aanbod en aanvaarding zich voordoen hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard en van wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikelen 3:33 en 3:35 BW).
3.9.
Tevens stelt het hof voorop dat het aan BCS is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er tussen partijen volledige wilsovereenstemming is geweest. Het hof is van oordeel dat BCS daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
3.10.
BCS heeft ter onderbouwing van haar stellingen met name gewezen op de e-mail van 5 januari 2018 van Bot Bouw. Volgens BCS hebben partijen reeds op 20 december 2017 mondeling een overeenkomst gesloten en heeft Bot Bouw de op dat moment gemaakte afspraken bij deze e-mail schriftelijk bevestigd. Bot Bouw heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
3.11.
De e-mail van 5 januari 2018 van Bot Bouw heeft als onderwerp “Bevestiging mondelinge overeenkomst Cruquiusweg te Amsterdam (BCS)”. Niet blijkt dat BCS met hetgeen hierin is opgenomen (volledig) heeft ingestemd. BCS heeft hierop immers geantwoord, bij e-mail van 8 januari 2018, dat zij meer gegevens nodig had om in te kunnen stemmen en om goedkeuring te kunnen geven. Bot Bouw heeft vervolgens op 16 januari 2018 aan BCS meer gegevens (“vooralsnog bedachte hoeveelheden en plattegronden”) toegezonden, met de vraag of een en ander voorlopig voldoende was. BCS heeft daarop geantwoord dat zij daar wel wat mee kon. Het hof concludeert dat uit deze correspondentie niet blijkt dat BCS alsnog (geheel) heeft ingestemd met hetgeen Bot Bouw in haar e-mail van 5 januari 2018 heeft vermeld, zodat op grond daarvan niet vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen door aanbod en aanvaarding. Naar het oordeel van het hof past deze correspondentie eerder bij het uitwisselen van informatie in het kader van nog te maken afspraken, zoals Bot Bouw als verweer heeft aangevoerd. Dat BCS de opdracht naar aanleiding van deze e-mail wel heeft opgevat als definitief, op enige invulling op detailniveau na, zoals BCS ter zitting in hoger beroep heeft meegedeeld, brengt niet de benodigde wilsovereenstemming mee. Bot Bouw heeft de stelling van BCS dat het bij het aanleveren van de door BCS verzochte gegevens nog slechts om een formaliteit ging gemotiveerd betwist, zodat die stelling niet is komen vast te staan.
3.12.
BCS heeft ter verdere onderbouwing van haar standpunt gewezen op de e-mail van 3 december 2018 van Bot Bouw. Volgens BCS blijkt (ook) uit de inhoud van deze e-mail dat partijen reeds met elkaar een overeenkomst hadden gesloten, waarvan de daadwerkelijke uitvoering tot een later moment is opgeschort. Bot Bouw heeft aangevoerd dat het ging om een algemene e-mail die zij heeft gezonden aan alle partijen waarmee zij in gesprek was over de uitvoering van het project om hen als potentiële uitvoerders ervan op de hoogte te stellen dat de uitvoering was uitgesteld. Van een overeenkomst met BCS was (nog) geen sprake, aldus Bot Bouw. Het hof volgt Bot Bouw in deze uitleg, omdat het hof in de stellingen van BCS geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten ziet voor een andersluidend oordeel. Dat BCS op deze e-mail heeft geantwoord dat het uitstel van het werk tot na 1 maart 2019 zoals besproken een prijsconsequentie zou hebben (productie 1 bij de memorie van grieven), waarbij BCS inhaakte op bij de e-mail van 5 januari 2018 volgens haar reeds vastgelegde afspraken, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
3.13.
BCS heeft verder aangevoerd dat ook de activiteiten die vanaf juni 2019 hebben plaatsgevonden, erop wijzen dat partijen eerder een overeenkomst waren aangegaan, waaraan zij in die periode uitvoering zijn gaan geven. BCS heeft daarbij gewezen op de e-mail van 5 juni 2019 en het daarop volgend overleg van 20 juni 2019. Volgens BCS hebben partijen bij die bijeenkomst gezamenlijk met de constructeur het werk verder afgestemd en heeft BCS zodoende het engineeren en uitwerken van de wapening opgepakt, zoals tussen partijen eerder overeengekomen en ook schriftelijk vastgelegd in de e-mail van 5 januari 2018. De nieuwe prijsopgave, die BCS op 24 juni 2019 aan Bot Bouw heeft toegezonden, is enerzijds het gevolg van het uitstel van de aanvang van het project en anderzijds van tussen partijen besproken aanpassingen in de verhoudingen van de wapening. Uit het feit dat BCS in juni 2019 een nieuwe prijsopgave heeft verzonden volgt niet dat er eerder geen aannemingsovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen, aangezien een reeds vastgestelde prijs voor een dergelijke overeenkomst geen vereiste is, aldus BCS. Aan de hand van het overleg van juni 2019 is de constructeur het ontwerp verder gaan uitwerken en hebben partijen in de periode daarna gegevens uitgewisseld. In lijn met de door partijen gemaakte afspraken heeft BCS de prijs op 31 oktober 2019 opnieuw aangepast. De start van het werk is vervolgens besproken op een bijeenkomst, die heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Bot Bouw heeft vervolgens met die prijsaanpassing ingestemd, aldus BCS.
3.14.
Bot Bouw heeft een en ander gemotiveerd betwist. Volgens Bot Bouw had het overleg van 20 juni 2019 niet het karakter van het uitvoering geven aan reeds tussen partijen gemaakte afspraken, maar was meer sprake van een kennismakingsgesprek, waarbij partijen hebben gesproken over hoe ze het project het beste konden aanpakken. Bot Bouw heeft ter onderbouwing hiervan erop gewezen dat uit dat gesprek geen gedetailleerde tekeningen zijn voortgekomen en dat dergelijke tekeningen pas in de loop van 2020 zijn vervaardigd.
3.15.
Het hof ziet in hetgeen BCS heeft aangevoerd opnieuw onvoldoende aanleiding om te concluderen dat partijen (eerder) een overeenkomst hadden gesloten, waaraan zij vanaf juni 2019 uitvoering zijn gaan geven. Dat uit de bijeenkomst van 20 juni 2019 geen gedetailleerde tekeningen zijn voortgekomen, hetgeen BCS niet heeft betwist, wijst eerder op het tegendeel. Daarbij komt dat de nieuwe prijsopgaven, zowel die van 24 juni 2019 als die van 31 oktober 2019, blijkens de bewoordingen daarvan het karakter hadden van een vrijblijvende offerte. In het algemeen geldt dat een offerte een vrijblijvend aanbod is, hetgeen niet past bij het reeds zijn aangegaan van een overeenkomst. De stelling van BCS dat het niet de bedoeling was om vrijblijvende offertes uit te brengen, maar dat voor de gewijzigde prijsaanbiedingen in het kader van de reeds overeengekomen aannemingsovereenkomst standaardformulieren zijn gebruikt, waarbij aan de gestandaardiseerde inhoud van die formulieren geen belang moet worden gehecht, volgt het hof niet, gelet op de tekst daarvan en bij gebrek aan nadere toelichting door BCS. BCS heeft verder (onder meer ter zitting in hoger beroep) aangevoerd dat, als al sprake zou zijn van vrijblijvende offertes, deze vrijblijvendheid alleen voor BCS gold en niet ook voor Bot Bouw. Het hof is van oordeel dat deze gestelde eenzijdige vrijblijvendheid niet opgaat omdat dit indruist tegen hetgeen algemeen gebruikelijk is. Bovendien blijkt niet van een aanvaarding van de offerte van de zijde van Bot Bouw. Bot Bouw heeft op de offerte van juni 2019 gereageerd met de bewoordingen dat zij nog van zich zou laten horen. Uit de verdere inhoud van het dossier blijkt niet dat Bot Bouw met de offerte, die overigens een geldigheidsduur had van slechts een week, akkoord is gegaan. Datzelfde geldt voor de offerte van oktober 2019. Anders dan BCS is het hof van oordeel dat uit het feit dat Bot Bouw de prijzen van die offerte heeft overgenomen in een door haar op 22 november 2019 aan BCS toegezonden bestand met het verzoek om dat bestand te controleren, niet volgt dat Bot Bouw met die prijsopgave akkoord is gegaan. Een en ander past bij de door Bot Bouw gegeven uitleg dat zij wilde overzien waar zij qua prijs aan toe was wanneer zij het werk aan BCS zou gunnen. Dat Bot Bouw in haar correspondentie geen expliciet voorbehoud heeft gemaakt, doet aan het voorgaande niet af.
3.16.
Ook het feit dat Bot Bouw in de aanloop naar het gesprek van 20 juni 2019 BCS in correspondentie heeft aangeduid als ‘onze’ vlechter, waarop BCS nog heeft gewezen, acht het hof niet dermate wezenlijk dat daaruit de conclusie getrokken kan worden dat partijen zich reeds aan elkaar hadden verbonden.
3.17.
Bot Bouw heeft BCS vervolgens bij e-mail van 3 december 2019 bericht het project niet met haar te willen gaan uitvoeren om in dat bericht genoemde redenen. Het hof is van oordeel dat het Bot Bouw onder de hiervoor geschetste omstandigheden vrij stond om niet (verder) met BCS in zee te gaan. Partijen waren immers nog geen overeenkomst met elkaar aangegaan. BCS heeft nog aangevoerd dat deze e-mail juist op het tegendeel wijst omdat daarin staat dat Bot Bouw het project
niet gaat uitvoeren met BCSen bovendien is opgenomen dat Bot Bouw de schade van BCS graag verneemt. In de visie van BCS wijst dit op het opzeggen van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Het hof volgt deze zienswijze niet, omdat verdere aanknopingspunten daarvoor ontbreken. Het hof leest in deze e-mail louter dat Bot Bouw de samenwerking tussen partijen wenste te beëindigen.
3.18.
Concluderend is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat niet vast is komen te staan dat het aanbod van de ene partij door de andere partij (onvoorwaardelijk) is aanvaard. Ook wanneer het hof (al) de door BCS (onder nummer 28 van de memorie van grieven) aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking neemt, ook in onderling verband en in samenhang beschouwd, naast de inhoud van de tussen partijen gevoerde correspondentie, brengt dit het hof niet tot een ander oordeel. Voor zover BCS nog feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die hiervoor niet zijn besproken, is het hof van oordeel dat die niet tot een andere conclusie ten gunste van BCS kunnen leiden. Bij deze stand van zaken komen de door BCS gestelde posten niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de vorderingen afwijzen.
3.19.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de eerste (algemene) grief en de derde tot en met de vijfde grief falen.
3.20.
De zesde grief mist zelfstandige betekenis, zodat die geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3.21.
BCS heeft geen voldoende geconcretiseerde stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere beslissingen. Haar bewijsaanbiedingen worden gepasseerd.
3.22.
De slotsom luidt dat het hoger beroep geen succes heeft. De grieven leiden niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en dat vonnis zal worden bekrachtigd. BCS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt BCS in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Bot Bouw begroot op € 5.610,00 aan verschotten en € 6.556,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D. Kingma en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.