Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant]
[appellante],
1.[geïntimeerde 1]
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten in hoger beroep een vordering ingesteld tot verwijdering van fruitbomen die volgens hen te dicht bij de perceelsgrens stonden. Het hof had eerder op 10 mei 2022 een tussenarrest uitgesproken waarin appellanten de gelegenheid kregen om tegenbewijs te leveren. Echter, appellanten hebben afgezien van deze bewijslevering, wat leidde tot de conclusie dat hun vordering tot verwijdering van de fruitbomen was verjaard. Het hof oordeelde dat de onrechtmatige toestand met betrekking tot deze bomen al meer dan twintig jaar bestond, waardoor de vordering op grond van de artikelen 3:314 lid 1 en 3:306 BW niet meer kon worden toegewezen.
Daarnaast heeft het hof ook de vorderingen van appellanten met betrekking tot andere bomen, een spar en een den, beoordeeld. Het hof bevestigde dat de primaire vordering tot verwijdering van deze bomen terecht door de rechtbank was afgewezen. De subsidiaire vordering tot uitvoering van een snoeiplan werd eveneens afgewezen. Het hof concludeerde dat de vorderingen van appellanten in eerste aanleg terecht waren afgewezen en dat ook de kostenveroordeling die aan hen was opgelegd, standhield.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het bestreden vonnis van de rechtbank Noord-Holland en veroordeelde appellanten in de kosten van het hoger beroep, die op een totaal van € 3.342,00 aan advocaatkosten en andere kosten werden begroot. Het arrest werd uitgesproken op 19 juli 2022.