ECLI:NL:GHAMS:2022:2091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.277.876/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot verwijdering van fruitbomen en kostenveroordeling

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten in hoger beroep een vordering ingesteld tot verwijdering van fruitbomen die volgens hen te dicht bij de perceelsgrens stonden. Het hof had eerder op 10 mei 2022 een tussenarrest uitgesproken waarin appellanten de gelegenheid kregen om tegenbewijs te leveren. Echter, appellanten hebben afgezien van deze bewijslevering, wat leidde tot de conclusie dat hun vordering tot verwijdering van de fruitbomen was verjaard. Het hof oordeelde dat de onrechtmatige toestand met betrekking tot deze bomen al meer dan twintig jaar bestond, waardoor de vordering op grond van de artikelen 3:314 lid 1 en 3:306 BW niet meer kon worden toegewezen.

Daarnaast heeft het hof ook de vorderingen van appellanten met betrekking tot andere bomen, een spar en een den, beoordeeld. Het hof bevestigde dat de primaire vordering tot verwijdering van deze bomen terecht door de rechtbank was afgewezen. De subsidiaire vordering tot uitvoering van een snoeiplan werd eveneens afgewezen. Het hof concludeerde dat de vorderingen van appellanten in eerste aanleg terecht waren afgewezen en dat ook de kostenveroordeling die aan hen was opgelegd, standhield.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het bestreden vonnis van de rechtbank Noord-Holland en veroordeelde appellanten in de kosten van het hoger beroep, die op een totaal van € 3.342,00 aan advocaatkosten en andere kosten werden begroot. Het arrest werd uitgesproken op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.277.876/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/286500 / HA ZA 19-227
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake

1.[appellant]

2.
[appellante],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. F.M. Wagener te Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde 1]

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.B. de Regt te Alkmaar.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft op 10 mei 2022 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest (verder: het tussenarrest) verwezen. Bij het tussenarrest heeft het hof – kort gezegd – [appellanten] gelegenheid gegeven (tegen)bewijs te leveren.
Nadat [appellanten] hadden afgezien van bewijslevering, is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof in het kader van de grieven 1 en 2 ten aanzien van de fruitbomen (bomen 3, 4 en 5) geoordeeld dat deze te dicht bij de perceelsgrens staan, maar dat tot op door [appellanten] te leveren tegenbewijs moet worden aangenomen dat de onrechtmatige toestand met betrekking tot deze bomen op 16 september 2018 al meer dan twintig jaar bestond en dat de vordering van [appellanten] tot verwijdering van deze bomen daarom op grond van de artikelen 3:314 lid 1 en artikel 3:306 BW is verjaard. [appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren.
2.2.
Nu [appellanten] van de hun bij het tussenarrest geboden gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt, dient het hof ervan uit te gaan dat hun vordering tot verwijdering van de fruitbomen is verjaard. De desbetreffende vordering is dan ook terecht afgewezen, zodat de grieven 1 en 2 (per saldo) geen doel treffen.
2.3.
Met betrekking tot de spar en de den (bomen 1 en 2) heeft het hof in het kader van de grieven 3 tot en met 6 in het tussenarrest geoordeeld dat de (primaire) vordering van [appellanten] tot verwijdering van deze bomen terecht door de rechtbank is afgewezen en dat de (subsidiaire) vordering van [appellanten] tot, kort gezegd, uitvoering door [geïntimeerden] van een door een deskundige vast te stellen snoeiplan met betrekking tot deze bomen, bij het eindarrest zal worden afgewezen.
2.4.
Omdat de conclusie van al het voorgaande is dat de vorderingen van [appellanten] in eerste aanleg terecht zijn afgewezen, faalt ook grief 7, waarmee [appellanten] opkomen tegen de in eerste aanleg ten laste van hen uitgesproken kostenveroordeling.
2.5.
Het bestreden vonnis zal geheel worden bekrachtigd en het door [appellanten] voor het eerst in hoger beroep gevorderde zal worden afgewezen. [appellanten] zullen, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze instantie worden veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 januari 2020 en wijst het voor het eerst in hoger beroep door [appellanten] (subsidiair) gevorderde af;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 432,89 wegens verschotten, op € 3.342,00 wegens salaris van de advocaat en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de veertiende dag na dit arrest tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.