ECLI:NL:GHAMS:2022:2051

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
200.302.217/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over beslag op derdengeldenrekening en uitbetaling van gelden

In deze zaak heeft klaagster, een vennootschap, een klacht ingediend tegen de notaris wegens vermeende tuchtrechtelijke verwijtbaarheid in verband met de uitbetaling van gelden die op de derdengeldenrekening van de notaris stonden. Klaagster had conservatoir beslag gelegd op deze rekening en verzocht de notaris om uitbetaling van de beslagen gelden na een arrest van een gerechtshof. De notaris heeft echter een bedrag ingehouden op de uitbetaling wegens extra werkzaamheden en advieskosten, wat klaagster niet had goedgekeurd. Het hof heeft de klacht van klaagster deels gegrond verklaard, met name het onderdeel over het inhouden van kosten, en heeft de notaris een waarschuwing opgelegd. Het hof oordeelde dat de notaris in haar hoedanigheid als derde-beslagene niet meer dan € 80,- aan kosten had mogen inhouden, en dat zij de overige kosten vooraf had moeten afstemmen met de betrokken partijen. De overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard, en de notaris werd veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan klaagster.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.302.217/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2021/3
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 juli 2022
inzake
[appellante] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
tegen
[geïntimeerde] ,
notaris te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster heeft conservatoir beslag gelegd op de derdengeldenrekening van de voorganger van de notaris. Daarna hebben klaagster en de beslagene in Nederland en België diverse procedures tegen elkaar gevoerd, waarbij de notaris niet betrokken is geweest. Klaagster heeft de notaris opdracht gegeven om op grond van een arrest van een gerechtshof in Nederland tot uitbetaling van de beslagen gelden over te gaan. Daarna hebben zowel klaagster als de beslagene executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris en is zij door beiden onder dreiging van tuchtklachten/rechtsmaatregelen onder druk gezet om wel of juist niet tot uitbetaling over te gaan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 28 oktober 2021 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 oktober 2021 (ECLI:NL:TNORSHE:2021:29).
2.2.
De notaris heeft op 11 januari 2022 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 maart 2022. Klaagster, vertegenwoordigd door haar [bestuurder] , en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld in 2.1. tot en met 2.37. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
Tussen klaagster en een vennootschap naar Belgisch recht (hierna: de N.V.) en de bestuurder van de N.V., [naam] (hierna: [bestuurder N.V.] ), is een diepgaand geschil ontstaan over (onder meer) de uitvoering van een investeringsovereenkomst en de uitwinning van zekerheden. Zij hebben elkaar sindsdien over en weer betrokken in diverse strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures in Nederland en België. Hangende een civiele procedure in Nederland heeft klaagster op 6 juli 2012 ten laste van [bestuurder N.V.] conservatoir derdenbeslag laten leggen op een bedrag dat op de derdengeldenrekening van het notariskantoor van de voorganger van de notaris in depot werd gehouden na levering van een registergoed van [bestuurder N.V.] aan een derde. Op 1 december 2020 is in die civiele procedure arrest gewezen waarbij [bestuurder N.V.] is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan klaagster. Op 2 december 2020 heeft klaagster dat arrest per mail aan de notaris toegestuurd. Onder verwijzing naar het arrest en het in depot staande bedrag heeft klaagster gevraagd of het arrest bij de notaris moet worden betekend voor uitbetaling van het depotbedrag. De notaris heeft klaagster vervolgens bij e-mail van 11 december 2020 als volgt bericht:
“In het arrest wordt niet direct verwezen naar het bedrag dat op ons kantoor in depot wordt gehouden. Om tot uitbetaling te kunnen overgaan hebben wij een rechterlijke uitspraak nodig of goedkeuring van beide partijen.”
Nadien is over de uitbetaling van het depotbedrag met de notaris uitvoerig per mail gecorrespondeerd door zowel (de bestuurder van) klaagster, de advocaat van klaagster, [bestuurder N.V.] , de advocaat van [bestuurder N.V.] en de door klaagster ingeschakelde gerechtsdeurwaarder.
Op 4 januari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder van klaagster de grosse van het arrest aan de notaris betekend. Daarmee is het conservatoire derdenbeslag van 6 juli 2012 executoriaal geworden. Op 8 januari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder van klaagster nogmaals executoriaal beslag gelegd onder de notaris. Op 14 januari 2021 heeft [bestuurder N.V.] uit kracht van een Belgisch vonnis eveneens executoriaal derdenbeslag laten leggen op het bedrag op de derdengeldenrekening van het notariskantoor.
Op 22 januari 2021 heeft het kantoor van de notaris het depotbedrag (onder aftrek van na te noemen bedrag) overgeboekt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder van klaagster. De notaris heeft een bedrag van € 740,40 op de uitbetaalde gelden in mindering gebracht in verband met extra werkzaamheden en advieskosten. Klaagster heeft daar meteen bezwaar tegen gemaakt.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij:
1) niet adequaat en/of niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van klaagster tot uitbetaling van het bedrag op de derdengeldenrekening van de notaris waarop door klaagster eerder conservatoir derdenbeslag was gelegd, terwijl de notaris ervan op de hoogte was dat klaagster recht had op een bedrag van € 58.509,63 te vermeerderen met contractuele rente vanaf 19 november 2011;
2) de aan klaagster toekomende gelden niet direct aan haar heeft uitbetaald nadat op 8 januari 2021 door klaagster executoriaal derdenbeslag op deze gelden was gelegd;
3) zonder voorafgaande toestemming contact heeft opgenomen met de advocaat van klaagster;
4) een bedrag van (€ 450,00 en € 290,40) in totaal € 740,40 heeft ingehouden op het aan de gerechtsdeurwaarder uitgekeerde bedrag wegens extra werkzaamheden en advieskosten zonder dat klaagster haar daarvoor opdracht had gegeven.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster ongegrond verklaard.
Notaris als derde-beslagene
5.2.
Voorop staat dat een notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor het handelen in een andere hoedanigheid dan notaris, indien dat handelen voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, waarbij niet vereist is dat dat handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden (zie laatstelijk hof Amsterdam 14 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3852).
5.3.
In deze zaak heeft de notaris gehandeld in de hoedanigheid van derde-beslagene. Naar het oordeel van het hof houdt de aan de notaris verweten handelwijze in dit geval voldoende verband met haar hoedanigheid van notaris, omdat het derdenbeslag is gelegd op gelden die de notaris, als opvolger van het protocol van haar voorganger, onder zich heeft gekregen in verband met de levering van een woning die haar voorganger in zijn hoedanigheid van notaris heeft verzorgd. De notaris kan dus in dit geval tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor haar handelen als derde-beslagene.
Klachtonderdeel 1: adequaat en tijdig reageren
5.4.
Klaagster stelt dat de notaris niet heeft gereageerd op haar verzoek van 2 december 2020 om aan te geven of zij het arrest aan de notaris moest laten betekenen voor uitbetaling van de gelden. Nadat klaagster deze vraag had herhaald bij e-mail van 12 december 2020 heeft de notaris de advocaat van klaagster (en klaagster in cc) bij e-mail van 24 december 2020 onder meer bericht dat het arrest, bij akkoord van de wederpartij “op dat punt niet geëxecuteerd hoeft te worden” en dat zij, indien er geen vrijwillige medewerking is, niet tot uitkering kan overgaan “tenzij executie van het vonnis via de geëigende weg plaatsvindt.” Volgens klaagster heeft de notaris de vraag over de betekening niet tijdig en bovendien uiteindelijk niet voldoende duidelijk beantwoord.
5.5.
Dat de notaris niet letterlijk heeft vermeld dat het arrest moest worden betekend alvorens zij tot uitbetaling van de gelden over kon gaan, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De notaris heeft niet als (proces)vertegenwoordiger of juridisch adviseur van klaagster opgetreden maar enkel in de positie van derde-beslagene. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat het niet op de weg van een derde-beslagene – die ook notaris is – ligt om klaagster als beslaglegger te adviseren over het innen van haar vordering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat vast staat dat klaagster de mailberichten die zij aan de notaris stuurde vanaf 11 december 2020 telkens ook in cc aan haar eigen advocaat stuurde. De notaris, die haar eigen reactie op de verzoeken van klaagster vanaf 15 december 2020 eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd en haar e-mail van 24 december 2020 rechtstreeks aan hem heeft gericht, mocht daarom aannemen dat de advocaat – die klaagster had bijgestaan in de civiele procedure bij het gerechtshof – op de hoogte was van de gang van zaken en klaagster zo nodig zou adviseren over de executie van het arrest. Dat de advocaat er volgens klaagster in die fase “helemaal buiten stond” maakt dat niet anders, alleen al omdat niet is gesteld of gebleken dat klaagster de notaris daarvan op de hoogte heeft gesteld, terwijl klaagster zelf wel deze advocaat een cc van haar eigen mails zond. Overigens heeft de bestuurder van klaagster, in eerste aanleg en op de zitting in hoger beroep verklaard dat hij weet “hoe de hazen lopen”. In hoger beroep heeft hij daar aan toegevoegd dat hij weet dat een titel moet worden betekend voordat deze ten uitvoer gelegd kan worden. Uiteindelijk heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder ook de opdracht gegeven om het arrest te betekenen en executoriaal beslag te leggen.
5.6.
Het verwijt van klaagster dat de notaris onvoldoende voortvarend heeft gereageerd treft geen doel. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de notaris in december 2020 telkens binnen enkele (werk)dagen heeft gereageerd op de diverse e-mailberichten van klaagster over de uitbetaling van de gelden. Klaagster, die immers “weet hoe de hazen lopen”, mocht uit die reacties afleiden dat de notaris niet zonder betekening van het arrest zou betalen.
5.7.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris, die als derde-beslagene door zowel klaagster als [bestuurder N.V.] onder dreiging van tuchtklachten/rechtsmaatregelen onder druk werd gezet om wel of juist niet tot betaling over te gaan, in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend en adequaat heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel 2: uitbetaling gelden
5.8.
Op maandag 4 januari 2021 is het arrest in opdracht van klaagster aan de notaris betekend, waarna zoals gemeld op vrijdag 8 januari 2021 in opdracht van klaagster executoriaal derdenbeslag onder haar is gelegd uit hoofde van het arrest. Klaagster verwijt de notaris dat zij de beslagen gelden niet direct heeft uitbetaald. Als de notaris dat wel had gedaan, had klaagster geen problemen gehad met [bestuurder N.V.] die vervolgens op 14 januari 2021 eveneens executoriaal derdenbeslag op deze gelden heeft gelegd, aldus klaagster.
5.9.
De notaris heeft erop gewezen dat zij de gelden op 22 januari 2021, binnen de door de gerechtsdeurwaarder van klaagster in het exploot aangezegde betaaltermijn van twee weken, aan de gerechtsdeurwaarder heeft uitbetaald.
5.10.
In het exploot van 8 januari 2021 is aangezegd dat de derde-beslagene “
zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zodra twee weken na heden zijn verstreken”, verklaring moest doen van de vorderingen/zaken die door het beslag zijn getroffen en vervolgens het aan de beslaglegger verschuldigde af moest dragen. De notaris heeft op 20 januari 2021 haar verklaring derdenbeslag aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden en op 22 januari 2021 de gelden uitbetaald. Daarmee heeft de notaris gehandeld binnen de door de gerechtsdeurwaarder gestelde termijn. Dat [bestuurder N.V.] in die tussenliggende periode eveneens executoriaal beslag heeft gelegd op de door het eerdere beslag getroffen gelden kan niet aan de notaris worden tegengeworpen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 3: contact met de advocaat
5.11.
Zoals hiervoor onder 5.5. is overwogen, staat vast dat klaagster haar mailberichten aan de notaris vanaf 11 december 2020 eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd en dat de notaris haar reactie op de mailberichten van klaagster vanaf 15 december 2020 eveneens in cc aan de advocaat heeft gestuurd.
5.12.
Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat klaagster er bezwaar tegen heeft gemaakt dat de notaris klaagster heeft gemaild met de advocaat in cc. Bovendien heeft klaagster de e-mail van de advocaat aan het gerechtsdeurwaarderskantoor van 21 januari 2021 over (onder meer) de titels die [bestuurder N.V.] aan het door hem gelegde executoriale beslag ten grondslag had gelegd zelf ter informatie doorgestuurd naar de notaris. De kamer heeft dan ook geoordeeld dat de notaris in de gegeven omstandigheden ervan heeft mogen uitgaan dat de advocaat aan de zijde van klaagster betrokken was bij de tenuitvoerlegging van het arrest en de beslagen. Dat de notaris daarna op 24 december 2020 per e-mail en op 26 januari 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met de advocaat, is naar het oordeel van de kamer daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De kamer heeft vastgesteld dat klaagster (pas) daarna heeft geprotesteerd tegen het contact tussen de advocaat en de notaris, waarna er ook geen contact meer is geweest. De kamer heeft de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaard.
5.13.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en neemt dit over. Klaagster heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. Het beroep van klaagster op dit punt betreft in de kern een herhaling van de stellingen in eerste aanleg, waarbij de beroepsgronden niet (voldoende) concreet gemotiveerd en niet verder onderbouwd zijn
.Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 4: bedragen inhouden
5.14.
Klaagster verwijt de notaris dat zij een bedrag van € 450,00 (in verband met extra werkzaamheden) en een bedrag van € 290,40 (in verband met advieskosten) op de aan klaagster uitbetaalde gelden in mindering heeft gebracht, terwijl klaagster de notaris geen opdracht had gegeven om extra werkzaamheden te verrichten en advies in te winnen.
5.15.
De notaris heeft aangevoerd dat in 2015 door zowel klaagster als [bestuurder N.V.] en hun toenmalige advocaten contact met het kantoor van de notaris is geweest over uitbetaling van een deel van het bedrag dat in depot werd gehouden en onder het conservatoir derdenbeslag lag. Omdat daarover geen overeenstemming tussen partijen werd bereikt heeft de notaris over de uitbetaling overleg gevoerd met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB). De kosten van dit advies van de KNB zijn volgens de notaris gemaakt in overleg met de (toenmalige) advocaten van klaagster en [bestuurder N.V.] . Het bedrag van € 450,00 ziet op de extra werkzaamheden die zij sinds 2015 heeft moeten verrichten in verband met de (herhaalde) discussie over de uitbetaling van de gelden. Op de zitting heeft de notaris verklaard dat zij en haar collega’s (veel) meer uren aan het dossier hebben besteed dan de drie uren die zij heeft gefactureerd. Bovendien heeft zij eerst overleg gehad met de gerechtsdeurwaarder van klaagster, voordat zij deze kosten in rekening heeft gebracht, aldus de notaris.
5.16.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de notaris de kosten voor extra werkzaamheden en de advieskosten niet zonder meer in heeft mogen houden op de afdracht aan de gerechtsdeurwaarder. De notaris zegt dat ze dit in overleg met de gerechtsdeurwaarder heeft gedaan, maar deze laatste heeft zelf op 13 januari 2021 naar de notaris gemaild dat zij haar kosten bij klaagster in rekening moet brengen
tenzijde notaris in haar algemene voorwaarden heeft opgenomen dat zij die mag verrekenen. Deze algemene voorwaarden zijn niet overgelegd, maar die zijn voor de beoordeling van dit klachtonderdeel – gelet op het hiernavolgende – ook niet van belang. Met ingang van 1 januari 2021 bepaalt art. 476a lid 3 (nieuw) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) namelijk dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven aangaande de kosten die door de derde-beslagene kunnen worden gerekend voor het doen van de verklaring en de afwikkeling van het beslag. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit verklaring derdenbeslag. Op grond van het nieuwe artikel 2a van dat besluit (ingevoerd met ingang van 1 januari 2021) zijn deze kosten gemaximeerd op € 80,-. Uit de artikelsgewijze toelichting bij het besluit (Staatsblad 2020, 405) volgt dat de wetgever met deze wettelijke maximering heeft beoogd dat conflicten tussen de derde-beslagene en de schuldenaar over de redelijkheid van het aan de schuldenaar in rekening gebrachte bedrag worden voorkomen.
5.17.
Door toedoen van het langlopende geschil en de discussies tussen klaagster als beslaglegger en [bestuurder N.V.] als beslagene heeft de notaris veel werk aan het dossier besteed. Het is uit civielrechtelijk oogpunt begrijpelijk dat de notaris de kosten voor die werkzaamheden heeft verrekend met de aan de gerechtsdeurwaarder uitbetaalde gelden. De notaris had immers op het moment dat de gerechtsdeurwaarder verzocht om afdracht van het depotbedrag nog een vordering op klaagster dan wel [bestuurder N.V.] voor de overeengekomen advieskosten en de verrichte extra werkzaamheden. In de concrete omstandigheden van dit geval mag aangenomen worden – gelet op de dreigende houding van zowel klaagster als [bestuurder N.V.] jegens de notaris – dat die kosten waarschijnlijk niet vrijwillig betaald zouden gaan worden. Desalniettemin mocht de notaris als derde-beslagene maximaal € 80,- inhouden op de afdracht aan de gerechtsdeurwaarder. De notaris had de overige kosten middels een factuur bij klaagster dan wel [bestuurder N.V.] in rekening moeten brengen of de notaris had voor de verrekening vooraf toestemming moeten vragen aan alle bij het beslag betrokken partijen. Door meer kosten in te houden dan wettelijk is toegestaan, heeft de notaris in haar hoedanigheid als derde-beslagene onvoldoende zorgvuldig gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is.
Conclusie en maatregel
5.18.
De conclusie is dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond zijn. Ten aanzien van klachtonderdeel 4 komt het hof tot een gegrondverklaring, wat het opleggen van een maatregel rechtvaardigt. De notaris heeft immers onvoldoende zorgvuldig gehandeld in haar hoedanigheid als derde-beslagene door meer kosten in te houden op het aan de gerechtsdeurwaarder uitgekeerde bedrag dan wettelijk is toegestaan. Het hof is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing in dit kader passend en geboden is.
5.19.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de notaris deels gegrond is. Het hof zal ten behoeve van de leesbaarheid van de beslissing van het hof de beslissing van de kamer geheel vernietigen en opnieuw beslissen en de notaris daarbij de maatregel van waarschuwing opleggen.
Kostenveroordeling
5.20.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.21.
Omdat de uitspraak van de kamer wordt vernietigd en het hof de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 100,-, aan haar te vergoeden.
5.22.
Aangezien het hof de notaris een maatregel oplegt is het uitgangspunt dat de notaris wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven daarvan af te zien. Het hof is van oordeel dat in dit geval bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Die bijzondere omstandigheden zijn de lange duur van het depot en de inspanningen die de notaris in dat verband heeft moeten verrichten, de dreigende houding van klaagster en de geringe omvang van het bedrag dat de notaris heeft verrekend in verhouding tot de kosten van behandeling van de kamer en het hof in deze zaak. Daarbij komt dat het nieuwe artikel 476a lid 3 Rv en het nieuwe artikel 2a van het Besluit verklaring derdenbeslag zijn ingevoerd op 1 januari 2021, lopende de mailwisseling tussen klaagster en de notaris over de executie.
5.23.
De notaris dient wel het griffierecht aan klaagster te voldoen. Klaagster geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris. Na opgave van dit rekeningnummer dient de notaris binnen vier weken het griffierecht aan klaagster te voldoen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing.
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van het door haar betaalde griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep, in totaal € 100,-, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klaagster.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, mr. H.T. van der Meer en
J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022 door de rolraadsheer.