ECLI:NL:GHAMS:2021:3852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
200.289.227/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens schending van schorsingsbeslissing en onzorgvuldig handelen in executeurschap

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht tegen een oud-notaris die als executeur was benoemd in een testament. De moeder van klaagster is overleden en de notaris was benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Voordat de notaris zijn benoeming aanvaardde, heeft klaagster de kantonrechter verzocht om de notaris te schorsen. De kantonrechter heeft de notaris geschorst, maar de notaris heeft desondanks zijn benoeming aanvaard en is vervolgens teruggetreden. Klaagster verwijt de notaris dat hij, ondanks zijn schorsing, de functie van executeur heeft uitgeoefend. Het hof heeft de klacht gegrond verklaard en de notaris berispt, met een boete van € 10.000,- en een proceskostenveroordeling. Het hof oordeelt dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door de schorsingsbeslissing te negeren en dat hij tuchtrechtelijk aansprakelijk is voor zijn handelen als executeur. De notaris had moeten afwachten tot de eindbeschikking van de kantonrechter was gegeven en had geen recht om de akte van aanvaarding en overdracht van de executele te passeren. De beslissing van de kamer is bevestigd, en de notaris is veroordeeld tot betaling van kosten aan klaagster en aan de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.289.227/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/369184 KL RK 20 - 50
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 december 2021
inzake
[oud notaris],
oud-notaris te [plaats] ,
appellant,
tegen
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] (Australië),
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G. Hees, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna de notaris en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

De moeder van klaagster is overleden. In het testament van erflaatster is de notaris benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap. Voordat de notaris zijn benoeming heeft aanvaard, heeft klaagster de kantonrechter verzocht de notaris te schorsen en te ontslaan als executeur van de nalatenschap. Bij tussenbeschikking heeft de kantonrechter de notaris als executeur geschorst. Voordat de eindbeschikking is gegeven, heeft de notaris bij notariële akte zijn benoeming aanvaard. Vervolgens is hij direct daarop teruggetreden en heeft hij een opvolgend executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Klaagster verwijt de notaris dat hij, ondanks het feit dat hij door de kantonrechter was geschorst, toch de uitoefening van de functie van executeur op zich heeft genomen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De notaris heeft op 22 januari 2021 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ArnhemLeeuwarden (hierna: de kamer) van 24 december 2020 (ECLI:NL:TNORARL:2020:44). Klaagster heeft op 30 maart 2021 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
Op 29 april 2021 heeft de notaris vier nadere producties ingediend.
2.3.
Op 13 oktober 2021 heeft klaagster een nadere productie ingediend.
2.4.
Het hof heeft verder de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
2.5.
De zaak is eerst behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 mei 2021. De notaris en de gemachtigde van klaagster zijn toen verschenen. Zowel de notaris als de gemachtigde van klaagster hebben destijds het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota. Vervolgens heeft de notaris tijdens de zitting de drie raadsheren (mrs. A.R. Sturhoofd, J.H. Lieber en J.L.G.M. Mertens) gewraakt. Op 5 juli 2021 heeft de wrakingskamer van het hof het wrakingsverzoek van de notaris afgewezen. Daarop is de mondelinge behandeling van deze zaak voortgezet (in dezelfde samenstelling van raadsheren) ter openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2021. De notaris en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de notaris aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De notaris heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 13 november 2015 heeft de notaris een testament opgesteld en gepasseerd ten behoeve van mevrouw [A] (hierna: erflaatster). Bij dit testament is de notaris (als bewaarder van de minuutakte) benoemd tot executeur en bewindvoerder van de nalatenschap.
3.2.
Op 18 oktober 2018 is bij beslissing van de kamer de notaris uit zijn ambt ontzet.
3.3.
Op 24 oktober 2019 is erflaatster overleden. Klaagster is haar enig erfgenaam.
3.4.
Op 26 november 2019 heeft het hof de onder 3.2. vermelde beslissing van de kamer tot ambtsontzetting van de notaris bevestigd.
3.5.
Op 20 december 2019 is de nalatenschap van erflaatster door klaagster aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
3.6.
Klaagster heeft bij op 30 december 2019 ingekomen verzoekschrift, de kantonrechter in Den Haag verzocht de notaris te schorsen en te ontslaan als executeur van de nalatenschap en een nieuwe executeur te benoemen.
3.7.
In de (tussen)beschikking van 13 januari 2020 heeft de kantonrechter overwogen dat – in beginsel – de taak van de executeur van rechtswege is geëindigd omdat klaagster de erfenis op 20 december 2019 heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, hetgeen betekent dat de nalatenschap moet worden vereffend. Om die reden heeft de kantonrechter klaagster in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij nog belang had bij haar verzoek en is de notaris gevraagd zich uit te laten over de vraag of hij zijn taak inmiddels al dan niet als geëindigd beschouwde. Tevens heeft de kantonrechter de notaris voor de duur van de procedure geschorst als executeur van de nalatenschap van erflaatster.
3.8.
Op 11 april 2020 heeft de notaris in een door notaris mr. [notaris] gepasseerde akte “aanvaarding en overdracht executele” zijn benoeming tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder en testamentair vruchtgebruikbewindvoerder aanvaard en de zogenaamde ruimschoots-verklaring afgelegd. Verder is de notaris bij deze akte aansluitend teruggetreden als executeur en afwikkelingsbewindvoerder onder gelijktijdige benoeming van de besloten vennootschap [X] B.V. als zijn opvolger in de executele en het afwikkelingsbewind.
3.9.
Op 14 april 2020 heeft klaagster haar klacht tegen de notaris (en tegen notaris mr. [notaris] ) ingediend bij de kamer.
3.10.
Bij (eind)beschikking van 12 mei 2020 heeft de kantonrechter de notaris ontslagen als executeur en als afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap.
3.11.
De notaris is in hoger beroep gekomen van (onder andere) de onder 3.10 genoemde beschikking. Op 13 oktober 2021 heeft het hof Den Haag het hoger beroep van de notaris afgewezen en (onder andere) de onder 3.10 genoemde beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris dat hij, ondanks zijn schorsing op 13 januari 2020 door de kantonrechter als executeur van de nalatenschap van erflaatster, toch in de akte van 11 april 2020 de uitoefening van de functie van executeur op zich heeft genomen en zich hierdoor heeft gedragen in strijd met wat van de notaris mocht worden verwacht.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris gegrond verklaard
.Aan de notaris is ter zake daarvan de maatregel van berisping alsmede een boete van € 10.000,- opgelegd. Voorts heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 50,- aan griffierecht en een bedrag van € 550,- voor de kosten van klaagster vanwege beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede tot betaling van € 3.500,- aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de zaak, een en ander nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Notaris als executeur
5.2.
Voorop staat dat een notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor handelen in een andere hoedanigheid dan notaris, mits dat voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden.
5.3.
In de onderhavige kwestie heeft de notaris (tevens) gehandeld in de hoedanigheid van executeur. Naar het oordeel van het hof houden de gedragingen van een executeur voldoende verband met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris, zodat de notaris zich (ook) voor zijn handelen als executeur tuchtrechtelijk moet verantwoorden.
De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld door de schorsingsbeslissing te negeren
5.4.
Het hof stelt, evenals de kamer, vast dat de notaris door de akte van 11 april 2020 te laten passeren willens en wetens de schorsingsbeslissing van de kantonrechter van 13 januari 2020 genegeerd heeft. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kamer dat de aard en de strekking van deze beslissing duidelijk moeten zijn geweest voor de notaris. Naar het oordeel van het hof had de notaris niet de keuze tussen niets doen of handelen ter voorkoming van schade, zoals de notaris stelt, maar was het afwachten van de eindbeschikking op het ontslagverzoek het enige wat hij kon doen. Bovendien sorteerde het passeren van de akte geen enkel effect. De notaris was zich hiervan ook bewust nu hij de opvolgend executeur erop heeft gewezen dat hij zich bij de vervulling van zijn taak diende te beschouwen als geschorst en dat hij het eindoordeel van de kantonrechter diende af te wachten. Het hof sluit zich ook aan bij het oordeel van de kamer dat niet is gebleken dat destijds sprake was van (acute) noodzaak tot beheer van de nalatenschap of van gegronde vrees dat de nalatenschap langere tijd onbeheerd zou blijven, op grond waarvan het voor de notaris noodzakelijk zou zijn om de akte van 11 april 2020 te laten passeren, als dat gelet op de schorsing al mogelijk zou zijn geweest. De notaris had in dat geval – als hij zich daarover terecht zorgen mocht maken – het openbaar ministerie kunnen attenderen op de noodzaak van de benoeming van een vereffenaar.
5.5.
Ten overvloede staat het hof nog stil bij de beslissing van de civiele rechter in deze zaak, nu de notaris in zijn beroepschrift heeft gesteld dat het aan de civiele rechter is om een oordeel te vellen over de status van de schorsing en de gevolgen daarvan. In de beschikking van 13 oktober 2021 van het hof Den Haag is ondubbelzinnig geoordeeld dat de notaris door de schorsingsbeschikking van 13 januari 2020 was geschorst (rov. 11) “
in zijn hoedanigheid van notaris en executeur in de nalatenschap van erflaatster. Hij kon derhalve de aan deze bevoegdheid verbonden taken en bevoegdheden niet meer uitvoeren en als gevolg daarvan ook niet op basis van de hem in de uiterste wil van erflaatster gegeven mogelijkheid een andere executeur aanstellen”. Het is juist dat de civiele rechter uiteindelijk het oordeel velt over de civielrechtelijke status van de schorsing, maar dit neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat er in april 2020 een schorsingsbeslissing lag waarvan de werking niet was geschorst, welke beslissing door de notaris in acht moest worden genomen. Door dit niet te doen, heeft de notaris tuchtrechtelijk gezien onzorgvuldig gehandeld. Ook als de schorsingsbeslissing in hoger beroep zou zijn vernietigd, wat gelet op het appelverbod in artikel 676a letter e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet in de rede ligt, zou dat de onzorgvuldigheid van het handelen van de notaris niet hebben opgeheven. Bovendien heeft de notaris van de schorsingsbeslissing geen hoger beroep ingesteld.
Bewijsaanbod
5.6.
De notaris heeft in hoger beroep nog aangeboden bewijs te leveren van zijn stelling dat zijn voornemen tot het aanvaarden en overdragen van de executele bekend was bij het kantongerecht en dat hij op basis van zijn contact met de secretaris van het kantongerecht gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de door hem gekozen oplossing de juiste was. Dit bewijs wil de notaris in het bijzonder leveren door het horen van meerdere getuigen (waaronder de secretaris van het kantongerecht). Er zijn echter geen feiten en/of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij gaat. Zelfs als de secretaris van het kantongerecht door de notaris op de hoogte is gesteld van diens voornemen de akte van 11 april 2020 te laten opmaken en hij op 10 april 2020 contact met de notaris zou hebben opgenomen met de vraag wanneer die akte zou komen en in dat kader zijn emailadres heeft opgegeven, opdat op die manier die akte aan de kantonrechter kan worden toegestuurd, dan kan daaruit nog niet worden afgeleid dat de notaris erop mocht vertrouwen dat hij ondanks zijn schorsing als executeur toch als executeur mocht handelen. Het hof gaat ervan uit dat ook de notaris wist of in elk geval behoorde te weten dat mededelingen aan en vragen van een secretaris van een kantongerecht de beslissing van de kantonrechter over de schorsing niet ongedaan konden maken.
5.7.
Gezien het vorenstaande is het hof, net als de kamer, van oordeel dat de klacht gegrond is. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat dit niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Maatregel
5.8.
Wat betreft de maatregeloplegging overweegt het hof het volgende. De notaris heeft niet gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt. Vooral het – zonder noodzaak – negeren van een rechterlijke beslissing valt de notaris tuchtrechtelijk zwaar aan te rekenen. De aard en de ernst van het vergrijp rechtvaardigen normaliter de oplegging van een zware maatregel, zoals schorsing in de uitoefening van het ambt. De notaris is echter reeds uit zijn ambt ontzet, waardoor een schorsing feitelijk geen betekenis zou hebben. De kamer heeft naast een berisping een boete van € 10.000,- passend geacht. In hoger beroep heeft de notaris geen feiten naar voren gebracht die een lagere boete rechtvaardigen. Ook de naar voren gebrachte omstandigheid dat niemands belang is geschaad door zijn gedrag, rechtvaardigt geen lagere boete. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen reden om een andere maatregel op te leggen dan de kamer heeft gedaan. Het hof acht derhalve de maatregel van berisping en een boete van € 10.000,- passend en geboden.
5.9.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de notaris gegrond is en dat de maatregel van berisping en een boete van € 10.000,- moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer derhalve bevestigen.
Kostenveroordeling
5.10.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.11.
Omdat het hof de klacht gegrond verklaart en de notaris ook een maatregel oplegt, wordt de notaris veroordeeld in de volgende kosten in hoger beroep:
a. a) € 50,- kosten van klaagster;
b) € 1.050,- kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c) € 2.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.12.
De notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen. Klaagster geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.
5.13.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). De termijn waarbinnen en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan, worden door het LDCR schriftelijk aan de notaris meegedeeld.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing, met inbegrip van de door de kamer aan de notaris opgelegde proceskostenveroordeling;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan kosten klaagster en € 1.050,- aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.100,-, binnen vier weken na vandaag;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000,- aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris wordt meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.H. Lieber en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 door de rolraadsheer.