In eerste aanleg stond tussen partijen niet ter discussie dat het hun bedoeling was om de vrouw over een zo lang mogelijke toegestane periode pensioenrechten toe te kennen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verevening van het ouderdomspensioen pas vanaf 29 september 1998 mogelijk is, omdat verevening van het ouderdomspensioen met de vrouw over de periode van het eerste huwelijk van de man niet mogelijk is.
De man stelt in hoger beroep dat partijen hadden beoogd een langere periode te creëren waarover enkel het nabestaandenpensioen zou worden opgebouwd, maar niet het ouderdomspensioen. Het enkele feit dat een inmiddels geroyeerde notaris in strijd met de toenmalige wettelijke regels een constructie vastlegt, is volgens de man onvoldoende voor de constatering van de rechtbank dat er dus ook aanspraken op ouderdomspensioen werden vastgelegd, aldus de man.
De vrouw stelt dat het hierop betrekking hebbende verzoek van de man niet voor het eerst in hoger beroep gedaan kan worden, zodat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt daartoe dat de herstelfunctie van het hoger beroep toelaat dat een verzoek in hoger beroep wordt gewijzigd en dat ook andere feiten dan in eerste aanleg naar voren zijn gebracht hieraan ten grondslag kunnen worden gelegd. De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
De vrouw betwist voorts dat de bedoeling van partijen met de huwelijkse voorwaarden zou zijn dat de vrouw alleen aanspraak zou maken op een langere periode nabestaandenpensioen. Volgens haar hebben partijen juist afgesproken een groter dan het wettelijk deel van ook zijn ouderdomspensioen te verevenen als een compromis, omdat zij overigens een koude uitsluiting zijn overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden.
De man heeft zijn stelling tegenover deze gemotiveerde betwisting door de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, waarbij het hof mede de tekst van de huwelijkse voorwaarden in aanmerking neemt. In artikel 9.1 van de huwelijkse voorwaarden staat immers dat de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met dien verstande, dat in afwijking van het in artikel 3 van deze wet bepaalde de periode waarover zal worden verevend niet zal zijn de huwelijkse periode, maar de periode vanaf [datum] negentienhonderd zevennegentig. In dit artikel is de verevening niet beperkt tot het nabestaandenpensioen. Gelet voorts op de bewijskracht van deze notariële akte en omdat de man daar onvoldoende tegenin heeft gebracht, zal het hof dan ook uitgaan van de afspraak tussen partijen zoals deze in de huwelijksvoorwaarden is vastgelegd. Dit betekent dat de bestreden beschikking op dit punt zal worden bekrachtigd.