ECLI:NL:GHAMS:2022:203

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
23-003510-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en poging zware mishandeling, met TBS met voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging omvatte twee zaken: zaak A, waarin de verdachte op 19 april 2018 in Amsterdam een Volkswagen Polo heeft gestolen, voorafgegaan door geweld tegen twee slachtoffers, en zaak B, waarin hij op 4 april 2018 een medebewoonster in een daklozenopvang heeft aangerand. Het hof heeft de verdachte in zaak A schuldig bevonden aan diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling, maar heeft hem in zaak B vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. Het hof heeft de TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd, gezien de psychische problemen van de verdachte, waaronder schizofrenie, en het risico op recidive. De opgelegde voorwaarden omvatten onder andere klinische behandeling, reclasseringstoezicht en het verbod op het plegen van strafbare feiten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de noodzaak voor langdurige zorg en begeleiding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003510-19
datum uitspraak: 26 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-654047-18 (hierna: zaak A) en 13-654037-18 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, PPC, te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2021 en 12 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd
in
zaak Adat:

1.primairhij op of omstreeks 19 april 2018 te Amsterdam op de openbare weg Hakfort, in elk geval op een openbare weg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto ( merk Volkswagen Polo, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] opzij heeft geduwd en/of- een slaande beweging met zijn vuist in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt;

2. primairhij op of omstreeks 19 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto (met meer dan geringe snelheid) op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] is afgereden/ingereden;

2.subsidiairhij op of omstreeks 19 april 2018 te Amsterdam [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (personen)auto op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] af te rijden/in te rijden;

en in
zaak Bdat:
primairhij op of omstreeks 04 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 4] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] opzettelijk
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij haar wilde neuken en/of
- (de arm(en) en/of hand(en) van die [slachtoffer 4] (met kracht) heeft vastgepakt en/of
- voor die [slachtoffer 4] is gaan staan en/of vervolgens in een hoek heeft gedreven en/of haar de doorgang heeft belemmerd en/of
- die [slachtoffer 4] in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of
- en/of (meermalen) de (met kleding bedekte) borst(en) en/of bil(len) heeft vastgepakt en/of betast;
subsidiairhij op of omstreeks 04 april 2018 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) bestaande
- uit het (meermalen) vastpakken en/of betasten van de (met kleding bedekte) borst(en) en/of bil(len) van die [slachtoffer 4]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en)
- uit het (met kracht) vastpakken van de hand(en) en/of arm(en) van die [slachtoffer 4] en/of
- het tegen die [slachtoffer 4] zeggen dat hij haar wilde neuken en/of
- het slaan in het gezicht van die [slachtoffer 4] en/of
- het in een hoek drijven en/of het belemmeren van de doorgang van die [slachtoffer 4].
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, in zaak A tot andere kwalificaties en, naar aanleiding van in hoger beroep opgemaakte gedragskundige rapporten, tot een andere sanctietoepassing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu dit ook is gevorderd door de advocaat-generaal en is bepleit door de raadsvrouw, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
in
zaak Adat:

1.hij op 19 april 2018 te Amsterdam op de openbare weg, het Hakfort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volkswagen Polo, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan door geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (opzij) heeft geduwd en een slaande beweging met zijn vuist in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2] heeft gemaakt;

2.primairhij op 19 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto met meer dan geringe snelheid op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is afgereden/ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

en in
zaak Bdat:

1.subsidiairhij op 4 april 2018 te Amsterdam door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het vastpakken en/of betasten van de borsten en billen van [slachtoffer 4], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het (met kracht) vastpakken van de hand en arm van [slachtoffer 4] en het tegen [slachtoffer 4] zeggen dat hij haar wilde neuken en het slaan in het gezicht van [slachtoffer 4] en het belemmeren van de doorgang aan die [slachtoffer 4].

Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, heeft het hof deze verbeterd gelezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Dit laatste geldt ook voor de ten gevolge van een kennelijke misslag niet in het in zaak A onder 2 primair tenlastegelegde opgenomen zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’. Ook in zoverre is de tenlastelegging verbeterd gelezen.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.
Het in zaak A onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in zaak B subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en onder 2 primair en het in zaak B subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte in hoger beroep ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en hem voorts de TBS-maatregel met voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof met betrekking tot de sanctietoepassing verzocht de advocaat-generaal in zijn eis te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een autodiefstal die vooraf werd gegaan door geweld en werd gevolgd door een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft hij, om een personenauto te kunnen stelen, twee mannen die bij die auto stonden, weggeduwd en geprobeerd één van hen een vuistslag te geven. Toen de verdachte vervolgens met de auto wegreed en de mannen hem de weg wilden blokkeren, is hij met aanzienlijke snelheid op hen ingereden. Ondanks dat de mannen nog net op tijd konden wegspringen, heeft de verdachte met de auto één van hen tegen het bovenbeen geraakt en hem daarmee pijn bezorgd. Het is bepaald niet aan de verdachte te danken dat de twee slachtoffers er verder zonder kleerscheuren vanaf zijn gekomen. Met een en ander heeft de verdachte er blijk van gegeven lak te hebben aan het eigendomsrecht en het lichamelijke welzijn van anderen.
In de tweede plaats heeft de verdachte zich in een instelling voor daklozenopvang schuldig gemaakt aan de aanranding van een medebewoonster. Daarbij heeft de verdachte haar arm vastgepakt, haar borsten en billen betast en haar gezegd dat hij met haar wilde neuken. Ook heeft hij haar in de arm geknepen en op het hoofd geslagen. Zelfs nadat deze medebewoonster zijn handen herhaaldelijk had weggeslagen en hem had gemaand haar niet aan te raken, wist hij van geen ophouden. Aan zijn handtastelijkheden kwam pas een einde, nadat een andere medebewoner hulp was gaan halen. Aldus heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van dit slachtoffer. Voor haar zal dit een buitengewoon onaangename ervaring zijn geweest, ten gevolge waarvan zij, zo leert de ervaring, nog lange tijd psychische klachten kan hebben ervaren. Kennelijk heeft de verdachte hier geen moment bij stilgestaan en zich slechts laten leiden door zijn eigen driften en lustgevoelens.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2021 is de verdachte op 17 juni 2014 onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren voor een in vereniging gepleegde poging tot woningoverval met dodelijke afloop. Daarnaast is hij op 22 maart 2016 ter zake van bedreigingen onherroepelijk veroordeeld tot een goeddeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze omstandigheden wegen sterk in het nadeel van de verdachte. Gelet daarop en op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, zou het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden hier zonder meer in de rede hebben vinden liggen, indien het bewezenverklaarde de verdachte volledig had kunnen worden toegerekend en hem geen verstrekkende maatregel zou worden opgelegd.
In 2019 is in het Pieter Baan Centrum onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte door psychiater [naam 1] en klinisch psycholoog [naam 2]. De deskundigen hebben op 16 juli 2019 een rapport uitgebracht. Dit rapport hebben de gedragskundigen bij aanvullende rapporten van 23 september 2020 en 3 november 2021 geactualiseerd. Samengevat komt uit de drie rapporten het volgende naar voren.
(i) De verdachte lijdt aan schizofrenie. Ten tijde van het eerste rapport kon bij hem worden gesproken van een psychotisch beeld. Ten tijde van het derde rapport stonden desorganisatie en negatieve symptomen (zoals terugtrekgedag, veel slapen en slechte zelfzorg) op de voorgrond, hetgeen wijst op een verval als gevolg van een chronisch psychotisch proces. Daarnaast heeft de verdachte een gedrags- en leefpatroon met antisociale kenmerken, maar op basis van het huidige onderzoek kon niet worden vastgesteld of de verdachte is behept met een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(ii) Het duurzame (het hof begrijpt: chronisch psychotische) functioneren van de verdachte was ook aan de orde in de periode rondom en ten tijde van het tenlastegelegde. In dat verband hebben de deskundigen gewezen op een reeks omstandigheden die indicatief zijn voor een psychotische ontregeling als gevolg van de psychotische stoornis.
(iii) De mate van de ontregeling konden zij echter niet vaststellen en dus evenmin de (mate van) doorwerking van die stoornis in de tenlastegelegde gedragingen, vooral omdat de verdachte deze gedragingen heeft ontkend. De deskundigen hebben zich dan ook onthouden van een advies over het al dan niet toerekenen van die gedragingen aan de verdachte.
(iv) Vanwege de ontkennende houding van de verdachte, hebben de gedragskundigen niet kunnen onderbouwen of de pathologie van de verdachte in de toekomst zal leiden tot soortgelijke gedragingen. Wel hebben zij er, meer in het algemeen, op gewezen dat de verdachte lijdt aan een chronische psychische aandoening en dat het hem aan ziektebesef ontbreekt, waardoor hij niet zelfstandig behandeling zal zoeken of accepteren. Hij is niet zelfstandig in staat tot een acceptabel sociaal-maatschappelijk bestaan te komen. Het daarmee samenhangende risico op maatschappelijke teloorgang, leidt tot toename van het risico op justitiële contacten in het algemeen. Uit het derde rapport blijkt verder dat de verdachte in februari 2021 vanwege een ontregeld psychisch beeld is opgenomen op de crisis afdeling van het PPC. Vanaf dat moment is gestart met dwangmedicatie (Olanzapine 10mg, een antipsychoticum). Daarna werd een duidelijke verbetering van zijn toestandsbeeld waargenomen. Hij vertoonde minder passief gedrag, liet zich steeds meer aansturen en stelde zich coöperatief op. Nadat de dosering antipsychotica werd verhoogd naar 30 mg, namen de psychotische gedragingen verder af, hoewel hand-in-hand begeleiding noodzakelijk bleef. Recentelijk kon de dosering weer worden verlaagd naar 20 mg.
(v) Duidelijk is dat er voor de verdachte een noodzaak bestaat voor langdurige zorg in de vorm van structuur, begeleiding en behandeling. Weliswaar hebben zich in de afgelopen detentieperiode geen incidenten meer voorgedaan, maar dit hangt samen met het gebruik van medicatie en de hoge mate van structuur die de verdachte in het PPC wordt geboden. Een hoog beveiligingsniveau is daarentegen niet noodzakelijk; dat van een FPK of FPA wordt voldoende geacht. Binnen een dergelijke klinische setting kunnen vervolgens de mogelijkheden voor resocialisatie worden onderzocht. Aangezien de psychiater en de psycholoog (vanuit gedragskundig perspectief) geen kans zagen om een verband tussen de geconstateerde psychiatrische problematiek en de tenlastegelegde feiten te onderbouwen, hebben zij geen concreet antwoord gegeven op de vraag binnen welk juridisch kader die interventies precies zouden moeten worden gerealiseerd. Ingeval het hof, net als de rechtbank, de TBS-maatregel zou overwegen, hebben zij vanuit gedragskundig perspectief, in overweging gegeven deze maatregel met voorwaarden op te leggen.
Nu de onder (i) en (ii) genoemde conclusies van de gedragskundigen worden gedragen door hun bevindingen, maakt het hof die tot de zijne. Dit betekent dat voor het hof vast staat dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde (in ieder geval) sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel de deskundigen vanuit gedragskundig perspectief niet kunnen onderbouwen dat deze stoornis heeft bijgedragen aan de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, acht het hof het onaannemelijk dat deze stoornis, vooral gelet op de aard en de ernst daarvan, daarbij in het geheel geen rol heeft gespeeld. Het hof rekent de verdachte het bewezenverklaarde dus niet volledig toe. Dit heeft een matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
De kans dat de verdachte binnen 2 jaren opnieuw overgaat tot geweldstoepassing is in een rapport van Reclassering Nederland van 21 augustus 2019 – dus vóórdat de verdachte in 2021 ingesteld raakte op antipsychotische medicatie – aan de hand van een risicotaxatie instrument ingeschat als gemiddeld tot hoog. Daarnaast vertoonde de verdachte, zo komt naar voren uit het eerste gedragskundig rapport, een reclasseringsrapport van 29 maart 2018 en overzichten van de politie, in de maanden voorafgaand aan zijn aanhouding ook al en in toenemende mate verward, bizar en hallucinatoir gedrag. Hij kwam toen ook tot agressieve uitingen, onder meer door een taxichauffeur aan te vallen en zijn ex-vriendin, haar moeder en haar oma te mishandelen. In het licht van dat een en ander en gezien de thans bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht het hof de kans dat de verdachte zonder behandeling, medicijngebruik en de nodige structuur in de toekomst opnieuw zal komen tot gewelddadig gedrag, vanuit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar hoog.
Teneinde het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt te reduceren is het hof – in het verlengde van de bevindingen van de deskundigen – van oordeel dat hij langdurige zorg in de vorm van structuur, begeleiding en behandeling behoeft, dat laatste in eerste instantie klinisch en met de geïndiceerde medicatie. Het hof vindt het niet verantwoord dat dit op een andere wijze wordt ingekaderd dan in een strak, strafrechtelijk kader. Daarbij is betrokken dat:
- het de verdachte aan ziektebesef ontbreekt en hij niet zelfstandig behandeling zoekt of accepteert;
- hij van 2011 tot aan de meest recente rapportage niet of slechts (zeer) beperkt heeft meegewerkt aan (forensisch) psychologisch en psychiatrisch onderzoek;
- hij vanaf het begin van zijn detentie in het PPC (april 2018) tot aan februari 2021 heeft geweigerd de medicatie in te nemen die hij voorgeschreven kreeg en/of in het ongewisse heeft gelaten of hij die medicatie innam; en
- hij ook tijdens de meest recente rapportage te kennen heeft gegeven de noodzaak voor de inname van medicatie niet te zien.
Het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel biedt hier onvoldoende soelaas. Weliswaar zal bij overtreding van dergelijke voorwaarden het in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel ten uitvoer gelegd kunnen worden, maar tegelijkertijd blijft de verdachte dan verstoken van de noodzakelijke behandeling en begeleiding. Met de rechtbank acht het hof het daarom aangewezen dat het in te zetten traject wordt gerealiseerd in het kader van de TBS-maatregel. Echter, gelet op de ontwikkelingen in de situatie van de verdachte in het voorbije jaar en het advies van de gedragskundigen van 3 november 2021, is het hof met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat het bevel tot verpleging van overheidswege thans vooralsnog achterwege kan blijven. Aan de verdachte zal derhalve de maatregel van TBS met voorwaarden worden opgelegd.
Bij rapport van 27 december 2021 heeft Reclassering Nederland het hof, indien het overgaat tot het opleggen van TBS met voorwaarden, geadviseerd daarbij kort gezegd als voorwaarden te stellen dat de verdachte:
- zich onthoudt van het plegen van een strafbaar feit;
- medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, zich houdt aan een meldplicht en de aanwijzingen van de reclassering opvolgt;
- zich klinisch laat behandelen bij FPK Inforsa te Amsterdam en de aanwijzingen in het kader van die behandeling opvolgt;
- zich (aansluitend op de klinische opname) op ambulante basis laat behandelen;
- de medicatie die door zijn behandelaars wordt voorgeschreven inneemt;
- meewerkt aan het vinden en het behoud van passende huisvestiging, ook als die bestaat uit het verblijf bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
- zich niet zonder toestemming van de reclassering op een ander adres vestigt;
- medewerking verleent aan de opname in een FPK of FPC in het kader van een time-out indien dit noodzakelijk wordt geacht;
- geen drugs of alcohol gebruikt en zich hierop laat controleren;
- meewerkt aan het vinden van passend werk of een andere zinvolle dagbesteding;
- niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland reist;
- openheid geeft over zijn sociale netwerk, relaties en seksualiteit;
- inzage geeft in zijn financiële situatie en zo nodig zijn medewerking verleent aan een schuldsaneringstraject.
Bij het formuleren van de aan de TBS-maatregel te koppelen voorwaarden zal het hof aansluiting zoeken bij hetgeen door de reclassering is voorgesteld. De verdachte heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2022 bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 38 Sr is voldaan, aangezien bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, elk van de drie bewezenverklaarde feiten een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, en naar het oordeel van het hof de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden eist.
De maatregel zal worden opgelegd wegens diefstal met geweld, poging tot zware mishandeling (meermalen gepleegd) en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Dit zijn misdrijven die zijn gericht tegen en/of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, niet op voorhand is gemaximeerd.
Het hof zal op de voet van artikel 38 Sr bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt, moet er namelijk ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte in de toekomst wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen en/of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien hij niet adequaat wordt behandeld en begeleid.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (waaronder omtrent het chronische karakter van de bij de verdachte vastgestelde psychotische aandoening), is het hof voorts van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Het hof is daarom – met de advocaat-generaal – van oordeel dat het noodzakelijk is om de verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien dat alsdan nodig blijkt, onder toezicht te stellen, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van die maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de executie van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57, 246, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-654037-18 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-654047-18 onder 1 en 2 primair en in de zaak met parketnummer 13-654037-18 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-654047-18 onder 1 en 2 primair en in de zaak met parketnummer 13-654037-18 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat de verdachte:
1. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatie-plicht ter inzage aanbiedt;
2. zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
3. zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, welke medewerking onder andere inhoudt dat hij:
- zich meldt bij de reclassering, zolang en zo vaak als zijn toezichthouders dit noodzakelijk achten;
- zich (telefonisch) bereikbaar houdt voor zijn toezichthouders;
- zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouders worden gegeven;
- de reclassering iedere zes maanden een actuele foto, waarop zijn gezicht herkenbaar in beeld is gebracht, verstrekt of meewerkt aan de vervaardiging daarvan;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- zijn toezichthouders inzicht geeft in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zijn medewerking verleent aan het uitwisselen van informatie met andere personen en instanties die contact met hem hebben;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- zich constructief en open zal opstellen in het contact met zijn toezichthouders en openheid zal geven over zijn psychisch functioneren, zijn sociale netwerk, relaties en seksualiteit;
4. zich klinisch laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Inforsa te Amsterdam, of een soortgelijke door de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan te wijzen kliniek, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat die zorginstelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt en aan de aanwijzingen en behandelvoorschriften die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, ook als die inhouden de inname van voorgeschreven (antipsychotische) medicatie en het meewerken aan de controle daarop, een en ander maximaal gedurende de duur van de TBS-maatregel, of zoveel korter als zijn behandelaren in overleg met de reclassering verantwoord achten;
5. zich ter overbrugging van de periode tot aan de opname bij de onder 4. genoemde kliniek, indien nodig, laat opnemen in een soortgelijke klinische instelling;
6. zich (aansluitend op een klinische opname) onder ambulante behandeling stelt van een door de reclassering aan te wijzen instelling voor forensisch psychiatrische zorg, en zich aan de aanwijzingen en behandelvoorschriften houdt die hem in het kader van die behandeling door of namens zijn behandelaren worden gegeven, ook als deze inhouden de inname van voorgeschreven (antipsychotische) medicatie en het meewerken aan de controle daarop, een en ander gedurende de duur van de TBS-maatregel, of zoveel korter als zijn behandelaren in overleg met de reclassering verantwoord achten;
7. meewerkt aan een indicatiestelling voor en de plaatsing bij een door de reclassering aan te wijzen instelling voor (forensisch) begeleid of beschermd wonen of maatschappelijke opvang, en daar vervolgens verblijft, zich houdt aan de aanwijzingen die hem daar door of namens zijn begeleiders worden gegeven en zich houdt aan de huisregels en het (dag)programma dat die begeleiders in overleg met de reclassering voor hem opstellen, een en ander indien en voor zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht, dan wel zich inzet voor het vinden en het behouden van een andere passende vorm van huisvesting;
8. meewerkt aan de plaatsing in een door de reclassering aan te wijzen FPK of Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), of een soortgelijke instelling, indien de reclassering dat bij wijze van Time-Out noodzakelijk acht, zulks jaarlijks gedurende maximaal zeven weken, welke duur met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar kan worden verlengd;
9. zich niet naar het buitenland (met inbegrip van het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden) begeeft, zonder voorafgaande toestemming van zijn toezichthouders en het openbaar ministerie;
10. zich onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol, zulks zo lang zijn toezichthouders dat noodzakelijk achten, en dat hij ten behoeve de controle op de naleving hiervan op door zijn toezichthouders te bepalen momenten meewerkt aan urine- en ademonderzoek;
11. meewerkt aan het verkrijgen en behouden van passend werk of een andere zinvolle vorm van dagbesteding, en de dagen en tijden waarop hij aan deze dagbesteding invulling geeft niet wijzigt zonder instemming van zijn toezichthouders.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. S.M.M. Bordenga en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 januari 2022.