ECLI:NL:GHAMS:2022:2016

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
23-002529-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing door reactie op livestream van demonstratie tegen Zwarte Piet op Facebook

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2020. De verdachte, die in 2018 een opruiende reactie plaatste op een Facebook-video van een demonstratie tegen Zwarte Piet, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd met betrekking tot de opgelegde taakstraf, maar het overige vonnis bevestigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, maar het hof heeft besloten een andere straf op te leggen. De advocaat-generaal had een taakstraf van 20 uren gevorderd, terwijl de verdediging een voorwaardelijke geldboete voorstelde, met de argumentatie dat de verdachte niet goed op de hoogte was van de gevolgen van haar uitlatingen op sociale media. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een opruiende boodschap geplaatst die een risico op geweld tegen demonstranten met zich meebracht, wat het hof ernstig heeft gewogen. Uiteindelijk heeft het hof een voorwaardelijke geldboete van € 400,00 opgelegd, subsidiair 8 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof benadrukt dat het strafrecht grenzen stelt aan uitlatingen op sociale media, vooral in het licht van de maatschappelijke discussie rondom Zwarte Piet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002529-20
datum uitspraak: 23 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-012600-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2022 en 23 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd met betrekking tot de opgelegde taakstraf, omdat het hof komt tot oplegging van een andere soort straf dan de rechtbank. Voor het overige zal het vonnis worden bevestigd, omdat het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het hof in zoverre niet heeft gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet goed op de hoogte was van de consequenties van haar acties op Facebook – het betreft in de optiek van de verdediging een nieuw medium – en bovendien heeft de verdachte slechts een klein aandeel gehad in het grote aantal negatieve reacties dat de aangeefster heeft ontvangen. Voorts heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en voor straffen – geldboetes – die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in 2018 schuldig gemaakt aan opruiing door als reactie onder een door een journalist/columnist – een vrouw van kleur – op haar Facebook-pagina geplaatste video van een demonstratie tegen Zwarte Piet een bericht te plaatsen met de tekst: “Neerknallen die hap. Staan genoeg zwarte tussen hebben het zeker over hun zelf”. Het bericht van de verdachte was één van de ongeveer 7.600 reacties op de video van het slachtoffer, waarvan veel een discriminerende, beledigende en/of bedreigende, althans negatieve, strekking hadden. De ontvangst van deze lawine aan stuitende reacties heeft het slachtoffer zeer aangegrepen en bij haar gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht.
Door de gewraakte berichten op een openbaar en voor het publiek toegankelijk netwerk te plaatsen heeft de verdachte bovendien het risico in het leven geroepen dat derden zouden worden geïnspireerd tot het plegen van moord of doodslag op de demonstranten. Tegen de achtergrond van de zeer beladen maatschappelijke discussie over de vraag of de figuur Zwarte Piet heden ten dage nog wel aanvaardbaar kan worden geacht, welke discussie – ook in de reacties onder de video van het slachtoffer – soms leidde tot grimmige uitingsvormen, was dat risico hier niet slechts denkbeeldig. Het hof rekent de verdachte het voorgaande aan.
Met de strafoplegging beoogt het hof niet alleen de verdachte, maar ook anderen in de samenleving voor wie dat nodig is, duidelijk te maken dat het strafrecht óók grenzen stelt aan hetgeen men tegen of over anderen zegt via openbare sociale media – langs welke weg meningen en opvattingen snel en gemakkelijk zijn te geven zonder dat men de ontvanger van de boodschap ‘in het echt’ voor zich heeft.
Tegen de achtergrond van dat laatste én de straffen in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken, acht het hof in beginsel oplegging van een stevige onvoorwaardelijke geldboete op zijn plaats. Het hof zal de geldboete in dit geval echter geheel in voorwaardelijke vorm gieten, om reden van het volgende.
Allereerst is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte weliswaar onlangs een traject van schuldhulpverlening heeft kunnen afsluiten, maar haar financiële draagkracht nog altijd behoorlijk gering is. Het hof weegt verder in strafmatigende zin mee dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen om verantwoordelijkheid te nemen voor haar uitlatingen en daarvoor – op authentiek overgekomen wijze – spijt te betuigen. Zij zal de komende weken van een nóg krappere beurs moeten weten rond te komen, vanwege de reiskosten die zij voor haar komst naar de zitting heeft moeten maken. Tot slot is gebleken dat haar vervolging en het strafproces ook anderszins een flinke wissel heeft getrokken op het leven van deze 52-jarige verdachte, die nooit eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 131 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juni 2022.