ECLI:NL:GHAMS:2022:200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
23-001240-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad in zaak van witwassen met vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van criminele herkomst van geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de rechtbank Amsterdam was vrijgesproken van witwassen. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. In een eerdere uitspraak had het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedragen. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling.

Tijdens de herbeoordeling heeft het hof vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de aangetroffen geldbedragen van criminele herkomst zijn. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van zijn werk voor een bedrijf dat zich bezighield met de in- en verkoop van goud en juwelen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, ondersteund door verklaringen van zijn werkgever en andere bewijsstukken, niet zonder meer ongeloofwaardig was. Het hof concludeerde dat niet met voldoende mate van zekerheid kon worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst had.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. Tevens werd besloten dat een deel van de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moest worden teruggegeven, terwijl andere bedragen aan de curatoren van het failliete bedrijf moesten worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de vereisten voor bewijs in witwaszaken en de rol van de verdachte in het leveren van verklaringen over de herkomst van geld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001240-21
datum uitspraak: 26 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 11 mei 2021 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-706018-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 6 november 2019 het vonnis vernietigd en opnieuw recht doende de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Daarnaast heeft het hof inbeslaggenomen geldbedragen van € 218.405,- en GBP 90.657,- verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft op 11 mei 2021 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten 218.405,00 euro en/of 90.675,00 Britse pond , heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten 218.405,00 en/of 90.675,00 Britse pond, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere vrijspraakmotivering en beslagbeslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 november 2019 vernietigd. In zijn arrest overwoog de Hoge Raad als volgt (zie r.o. 2.4.1 en 2.4.2):
“Het hof heeft geoordeeld dat wat namens de verdachte is aangevoerd over de legale
herkomst van het contante geld kan worden aangemerkt als een verklaring in de hiervoor
bedoelde zin. Die verklaring van de verdachte houdt, kort gezegd, in dat de verdachte het
contante geld, althans een groot deel daarvan, uit hoofde van zijn werk voor de [ltd]
Ltd. uit [plaats] voorhanden had voor de aankoop van goud en
juwelen. Ter ondersteuning van die verklaring is namens de verdachte onder meer
gewezen op zogenoemde APPRO notes waaruit blijkt dat de verdachte de dag voor zijn
aanhouding een groot bedrag aan contant geld van [ltd] Ltd. heeft ontvangen, op
camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte de avond voor zijn aanhouding een
grote hoeveelheid contant geld krijgt overhandigd van de directeur van [ltd] Ltd.,
op een verklaring van de directeur van [ltd] Ltd., de heer [naam], die inhoudt
dat het bij de verdachte aangetroffen geld van zijn bedrijf afkomstig is en dat hij de APPRO
notes heeft ondertekend, op bankbescheiden waaruit blijkt dat [ltd] Ltd. voor
grote bedragen contant geld bestelt bij de NatWest Bank, en op het dossier waaruit blijkt
dat een deel van het bij de verdachte aangetroffen geld was voorzien van bankwikkels
afkomstig van de NatWest Bank in [plaats].
Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat het openbaar ministerie nader onderzoek heeft
gedaan naar de verklaring van de verdachte en geoordeeld dat "de resultaten van het door
het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard [zijn] dat het vermoeden
van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie
mogelijk is dan dat de ten laste gelegde gelden onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf
afkomstig zijn". Dat oordeel is in het licht van de vastgestelde feiten en hetgeen namens de
verdachte is aangevoerd niet zonder meer begrijpelijk. Zo heeft de werkgever van de
verdachte verklaard dat het bij de verdachte aangetroffen geld van het bedrijf
[ltd] Ltd. afkomstig is en dat hij de APPRO notes heeft ondertekend. Weliswaar
heeft het hof overwogen dat het bedrag van de APPRO notes niet correspondeert met het
bedrag dat de verdachte bij zich had, maar het hof heeft de juistheid in het midden gelaten
van de door de verdachte aangevoerde omstandigheid dat een deel van het bij hem
aangetroffen geld was voorzien van bankwikkels afkomstig van de NatWest Bank in
[plaats] terwijl uit bankbescheiden blijkt dat [ltd] Ltd. voor grote bedragen
contant geld bestelt bij deze bank. In het licht daarvan is het oordeel van het hof dat de
verklaring van de werkgever op geen enkele manier is onderbouwd niet zonder meer
begrijpelijk, en brengen ook de door het hof wel in aanmerking genomen omstandigheden
dat de bedragen op de APPRO notes niet corresponderen met de aangetroffen
geldbedragen en dat deze notes niet in de administratie terug te vinden zijn, nog niet mee
dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat al het aangetroffen geld uit enig misdrijf
afkomstig is.”
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan dus niet worden volstaan met de bewijsmotivering uit het arrest van het hof van 6 november 2019 en de in aanvulling daarop opgenomen bewijsmiddelen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen en daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft verschillende antwoorden gegeven op de vraag of hij op weg was naar Schiphol en op de vraag of zijn baas, de heer [naam], al dan niet naar Schiphol zou reizen. Hij heeft daarnaast uiteenlopende verklaringen afgelegd over de herkomst en bestemming van de contante geldbedragen die hij bij zich had. [ltd] Ltd. (hierna: [ltd]) moet worden aangemerkt als een dekmantel voor witwasoperaties en de verdachte wist van de criminele herkomst van het geld. Het geld dat bij de verdachte en in diens auto is aangetroffen was grotendeels gebundeld met elastiekjes; slechts enkele stapels waren met bankwikkels. Dit alles leidt volgens de advocaat-generaal tot de conclusie dat, hoewel het bedrijf ongetwijfeld ook een legitieme omzet genereerde, [ltd] en de verdachte zich bezighielden met witwaspraktijken.
Het hof overweegt als volgt.
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard
zijn dat deze een vermoeden van een criminele herkomst van de goederen rechtvaardigen. Indien dit
zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst
van de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder
en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Dat van de verdachte een verklaring mag worden verwacht, betekent niet dat hij aannemelijk moet maken dat de goederen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Het hof is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat de aangetroffen geldbedragen bij de verdachte en in diens auto afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De verdachte is in de vroege ochtend van zaterdag 30 juli 2016 door de politie in zijn personenauto aangetroffen op een parkeerplaats aan het [plek 1] in Amsterdam-West. In de kofferbak van de auto werden geldbedragen van in totaal € 215.315,00 en GBP 90.675,00 aangetroffen, in verschillende en soms incourante coupures. Bij de insluitingsfouillering werd in de kleding van de verdachte nog eens € 3.090,00 gevonden. Het voorhanden hebben en vervoeren van dergelijke geldbedragen zonder veiligheidsmaatregelen is hoogst ongebruikelijk en zeer riskant. Over de aanwezigheid ter plaatse en de grote hoeveelheden contant geld heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Dat maakt dat er een gerechtvaardigd vermoeden is ontstaan dat de verdachte zich schuldig maakte aan witwassen.
Als gevolg van dit gerechtvaardigd vermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft die niet reeds op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is. De heer [naam] was directeur van het - inmiddels gefailleerde - [ltd], een in Engeland gevestigd in- en verkoopbedrijf van sieraden en (sloop)goud. De heer [naam] heeft de verklaring van de verdachte bevestigd dat (het grootste deel van) het aangetroffen geld van [ltd] afkomstig was en dat de verdachte regelmatig grote hoeveelheden contant geld van [ltd] ontving ten behoeve van inkoop voor het bedrijf, met name in België. Ook bevestigde de heer [naam] dat [ltd] het contante geld veelal bij NatWest Bank bestelde. Deze gang van zaken wordt tevens bevestigd door verklaringen van een registeraccountant en van de curatoren van het failliete bedrijf. Op camerabeelden die dateren van de dag voor zijn aanhouding is tot slot te zien dat aan de verdachte (aanzienlijke hoeveelheden) contanten werden gegeven.
Dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de reden van zijn aanwezigheid op de plek waar hij werd aangetroffen ([plek 1] te Amsterdam-West), over zijn bestemming Schiphol en over het al dan niet daar ontmoeten van de heer [naam], maakt het bovenstaande niet ongeloofwaardig of onwaar omdat de essentie van het alternatieve scenario door die wisselingen niet wordt geraakt.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor het onderzoek dat door of namens het openbaar ministerie is verricht ter verificatie van de verklaringen van de verdachte en de vertegenwoordigers van [ltd].
Zo is er in België een rechtshulpverzoek uitgevoerd waarmee de handelsactiviteiten van de verdachte op de [plek 2], de shop [winkel] en de door hem in België verrichte geldwisseltransacties zijn onderzocht. Ook in het Verenigd Koninkrijk is op verzoek van het openbaar ministerie nader onderzoek gedaan. In het dossier (doorgenummerde pagina 51) bevindt zich een foto waarop het inbeslaggenomen geld wordt weergegeven: enkele geldstapels zijn voorzien van bankwikkels en op de foto zijn tevens waardenzakken zichtbaar. Het dossier bevat twee ‘APPRO-notes’ - blijkbaar een soort kwitanties - (doorgenummerde pagina 45 en 46), één met datum 8 juli 2016 (bedrag van GBP 100.000,00 met de omschrijving
cash for gold purchases) en een met datum 29 juli 2016, de dag voor de aanhouding van de verdachte (bedrag van € 200.000,00 en GBP 65.000,00 met de omschrijving
For Belgium Shop). Deze zijn ondertekend door de heer [naam]. De precieze juridische en/of feitelijke betekenis van de APPRO-notes is gedurende het onderzoek niet komen vast te staan. Dat er geen kopieën van deze APPRO-notes in de administratie van [ltd] zijn aangetroffen en dat er bij de verdachte meer contant geld is aangetroffen dan op de meest recente APPRO-note is vermeld kan vragen oproepen, maar betekent op zichzelf nog niet dat aan het bestaan van deze APPRO-notes voorbij moet worden gegaan. Uit de verschillende verklaringen en stukken, waaronder de APPRO-notes, kan worden afgeleid dat de verdachte werkzaam was in een branche (in- en verkoop van goud en juwelen) waarin veel contant geld omging.
Twee in België gehoorde verkopers van oud goud op de door de verdachte genoemde markt in Brussel hebben verklaard zelden of nooit voor meer dan enkele duizenden euro’s contant aan de verdachte te hebben verkocht, terwijl de verdachte zelf verklaarde regelmatig voor tonnen in te kopen. Er zijn echter andere redenen denkbaar voor deze tegenstrijdigheid dan dat deze verkopers wel, en de verdachte niet de waarheid spraken op dit punt. Zo is niet onmogelijk dat deze verkopers aan de lokale autoriteiten niet het achterste van hun tong hebben laten zien over hun contante omzetten. Wat daarvan ook zij, in elk geval rechtvaardigen hun verklaringen, zo min als de overige resultaten van de in België en Engeland verrichte onderzoeken, de onomstotelijke conclusie dat de door de verdachte gegeven verklaringen over de herkomst van het geld anders dan uit misdrijf, zijn ontzenuwd.
Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. De verdachte zal mitsdien van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Beslag

Het hof is van oordeel dat het geldbedrag ter hoogte van € 3.090,00 dat bij de verdachte in zijn kleding is aangetroffen aan hem dient te worden teruggegeven. Dit betreft de geldbedragen als genoemd onder de nummers 1 tot en met 5 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De overige inbeslaggenomen geldbedragen als genoemd onder de nummers 6 tot en met 21 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen, op grond van artikel 353, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het bedrijf waarvoor de verdachte werkte, [ltd], is inmiddels gefailleerd en het faillissement wordt afgewikkeld door curatoren werkzaam bij [curatoren], die worden vertegenwoordigd door advocaten van de Amsterdamse vestiging van het advocatenkantoor [kantoor].

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de geldbedragen als genoemd onder de nummers 1 tot en met 5 op de lijst van inbeslaggenomen
- voorwerpen met een totaalbedrag van € 3.090,00.
Gelast de
teruggaveaan [curatoren], in de hoedanigheid van curatoren/vereffenaars in het faillissement van de Engelse rechtspersoon [ltd] Ltd., van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de geldbedragen als genoemd onder de nummers 6 tot en met 21 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met een totaalbedrag van GBP 90.675,00 en € 215.315,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 januari 2022.
mr. A.J. van Es is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.