ECLI:NL:GHAMS:2022:199

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
23-002096-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmaatappel in verband met babbeltruc en persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij een reeks babbeltrucs waarbij bejaarde slachtoffers werden bestolen van hun bankpassen en pincodes. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn positieve gedragsverandering en de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een straf van 13 maanden geëist, waarvan 8 voorwaardelijk. Het hof heeft echter besloten om de straf te matigen en heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de straf te verlagen. De verdachte heeft spijt betuigd en is bezig met een nieuwe opleiding, wat het hof als positieve factoren heeft meegewogen. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel afgewezen voor de banken, omdat deze grote ondernemingen zijn en extra bemoeienis van de Staat niet nodig is. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A.J. van Es, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002096-19
datum uitspraak: 26 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654101-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf(motivering) en van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, waarvan acht voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van een week meerdere malen - samen met anderen - schuldig gemaakt aan (pogingen tot) diverse babbeltrucs waarbij op doortrapte wijze van bejaarde slachtoffers hun bankpassen en pincodes werden bemachtigd om daarmee vervolgens zo veel mogelijk geld op te nemen. Er is sprake van een hele reeks slachtoffers van diefstallen waarbij de verdachte en andere personen uit de dadergroep in wisselende samenstelling en rol betrokken zijn geweest. De verdachte heeft puur uit winstbejag gehandeld en geen enkele rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelingen voor de slachtoffers. Hij heeft op even gewetenloze als lafhartige wijze deze kwetsbare ouderen kennelijk als gemakkelijke prooi gezien en beroofd. Met zijn optreden heeft de verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, waarvan wie ouderen meer dan anderen afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Door hetgeen de slachtoffers is aangedaan zal hun veiligheidsgevoel en zelfvertrouwen ernstig zijn aangetast. Dergelijke feiten leiden ook overigens tot maatschappelijke onrust, verminderd veiligheidsgevoel, verontwaardiging en afkeer bij de betrokken slachtoffers en hun naasten in het bijzonder.
In het licht van het voorgaande en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden opgelegd, ligt in deze zaak in beginsel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede. Het hof ziet niettemin in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding daarvan af te wijken. Over de verdachte zijn enkele reclasseringsrapportages opgemaakt. In de meest recente daarvan, van 29 december 2021, adviseert Reclassering Inforsa tot het opleggen van een taakstraf voor het maximaal op te leggen aantal uren gecombineerd met een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf als alternatief voor een onvoorwaardelijke detentie. Door - kort gezegd - de combinatie van het ontbreken van risicofactoren, de aanwezigheid van beschermende factoren, de huidige studie van de verdachte en zijn positieve gedragsverandering, acht de Reclassering een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen. De verdachte woont nog bij zijn ouders thuis, is begonnen met een nieuwe [opleiding] en heeft geen contact meer met zijn mededaders. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zij het toen voor het eerst - gemotiveerd uiteengezet dat hij heel veel spijt heeft van zijn daden, zijn leven heeft gebeterd en dat hij alles op alles zet om zijn huidige opleiding met succes af te ronden en in de toekomst mensen met problemen juist te helpen, te begeleiden en te ondersteunen.
Dat de verdachte gedurende een betrekkelijk korte periode van een week vaak en ernstig in de fout is gegaan, maar daarvoor en daarna geen aanvaringen met politie en justitie heeft gehad, blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2021.
Tot slot is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In deze procedure is de op redelijkheid te beoordelen termijn aangevangen op 28 juli 2017, het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld. Het vonnis waarvan beroep werd uitgesproken op
29 mei 2019. In hoger beroep wordt op 26 januari 2022 arrest gewezen. Daarmee is, bij de behandeling in hoger beroep, de redelijke termijn met bijna zeven maanden overschreden. Ook dat is reden voor een strafmatiging.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 56, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Schadevergoedingsmaatregel

Het hof ziet, anders dan de rechtbank, af van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel bij
ABN AMRO Bank N.V. en ING Bank N.V. Deze maatregel beoogt slachtoffers van misdrijven het werk uit handen te nemen dat gemoeid is met het incasseren van het geld bij de dader, als de dader niet uit zichzelf betaalt. Omdat deze benadeelde partijen grote ondernemingen zijn, is extra bemoeienis van de Staat niet nodig.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf(motivering) en opgelegde schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 157,50 (honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 juli 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.J. van Es, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 januari 2022.
mr. A.J. van Es is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]