Het hof overweegt als volgt. Aan het hof ligt ter beoordeling voor of de kinderrechter terecht en op goede gronden de kinderen onder toezicht heeft gesteld, en of deze gronden ook nu nog aanwezig zijn.
Uit de stukken blijkt dat er al langere tijd sprake was van een zorgelijke situatie in het gezin. Een betrokken hulpverleningsinstantie meldde dat het huis vervuild was, de kinderen er onverzorgd uitzagen en dat er werd geschreeuwd en gescholden in het gezin. Ook zouden de ouders niet altijd in gesprek willen gaan met de hulpverleners en de zorgen ontkennen.
Nadat de ouders hun relatie hadden verbroken, ontstond vanaf 1 december 2021 een nog onrustiger situatie. De moeder vertrok na een heftige ruzie uit de woning, werd op 8 december 2021 met de kinderen geplaatst in een hotel en verbleef sinds 16 december 2021 met de kinderen in de maatschappelijke opvang (MO). De MO liet weten dat zowel de moeder als de kinderen elkaar daar vaak uitscholden. De ouders gebruikten daarnaast veel verbaal geweld naar elkaar. [minderjarige 1] heeft gedragsproblematiek en vertoonde fors (ook fysiek) agressief gedrag tijdens het verblijf in de MO, zowel naar spullen als naar personen. [minderjarige 2] huilde er erg veel.
Er was dan ook sprake van een zorgelijke en onveilige situatie voor de kinderen. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling – in januari 2022 – werd de noodzakelijke zorg door de ouders onvoldoende geaccepteerd. Op dat moment was een ondertoezichtstelling dan ook noodzakelijk.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de situatie inmiddels positief is veranderd. De moeder heeft nu een eigen woning in [plaats A] , dichtbij de woning van de vader. De kinderen verblijven iedere donderdag en vrijdag bij hun vader en ook eet de vader bijna dagelijks bij de moeder en kinderen. [minderjarige 1] is door die nieuwe situatie en het frequentere contact met zijn vader rustiger geworden. Ook de ouders hebben nu veel contact met elkaar, zonder dat ze conflicten hebben.
De moeder heeft na de ondertoezichtstelling zelf (intensieve) hulpverlening in gang gezet. Zij heeft een tijd lang 34 uur per week in haar thuissituatie hulp gekregen van ELM coaching en heeft daar naar eigen zeggen veel van geleerd. Ook heeft [minderjarige 1] daarvan geleerd om beter met zijn emoties om te gaan. Daarnaast willen beide ouders meewerken aan gezinsbegeleiding door 10 voor Toekomst, dat ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. Dat dat de afgelopen tijd nog niet is gestart, ligt niet aan de ouders. De moeder ontvangt nog steeds hulp voor zichzelf van FACT.
Het hof vindt dan ook dat niet is gebleken dat de ouders de noodzakelijke hulpverlening op dit moment niet accepteren.
[minderjarige 1] volgt speciaal onderwijs bij [X] . Op zijn school werken onderwijs en Kenter Jeugdhulp samen. De school zal een diagnostisch onderzoek, wat nog steeds niet van de grond is gekomen, voor [minderjarige 1] gaan aanvragen. [minderjarige 1] is, nu het beter met hem gaat, inmiddels van de ‘zorgklas’ naar de reguliere klas gegaan.
Er zijn zowel op [minderjarige 1] ’s school als daarbuiten hulpverleners betrokken bij het gezin. Mochten de ouders onverhoopt niet meer vrijwillig hulpverlening accepteren, dan zal dit dus vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden door school en de betrokken hulpverlening.
Vanwege deze nieuwe omstandigheden, is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nu niet meer aanwezig zijn.