ECLI:NL:GHAMS:2022:1986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.307.643/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 31 januari 2022 had besloten om [kind 1] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, terwijl de ondertoezichtstelling van [kind 2] was afgewezen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. K.H.T. van Gijssel, en de Raad voor de Kinderbescherming als verweerder optrad.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn meerdere meldingen gedaan over het gezin, waarbij zorgen zijn geuit over het verbale geweld en de manier waarop [kind 1] met zijn zusje omgaat. Ondanks eerdere hulpverlening, waaronder systeemtherapie, is er geen blijvende verbetering in de situatie van [kind 1] opgetreden. Het hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren en benutten, wat leidt tot de beslissing om de ondertoezichtstelling van [kind 1] te bekrachtigen.

Wat betreft [kind 2] oordeelt het hof anders. Er zijn geen zorgen over haar ontwikkeling en welbevinden, en de enkele mogelijkheid van een toekomstige bedreiging is onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Het hof vernietigt daarom de beslissing van de kinderrechter ten aanzien van [kind 2] en wijst het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van haar af. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de voorzitter op 5 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.643/01
zaaknummer rechtbank: C15/324264 / JU RK 22-69
beschikking van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 (bij vervroeging) inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.H.T. van Gijssel te Diemen,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 31 januari 2022, schriftelijk uitgewerkt op 7 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 8 maart 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 31 januari 2022 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De raad heeft op 13 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.
2.5
Vlak voor aanvang van de mondelinge behandeling heeft het hof drie e-mails met bijlagen ontvangen van de advocaat van de moeder. Eén van deze stukken, een verklaring van de school van [kind 2] , heeft de advocaat tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen. Het hof slaat op de overige stukken geen acht. Het hof heeft daarvan niet tijdig kennis kunnen nemen en niet gebleken is dat deze stukken niet eerder hadden kunnen worden ingediend.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van:
- [kind 1] , geboren [in] 2006 te [plaats B] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2017 te [gemeente] ,
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij het hof zijn geen gegevens bekend van de vader van de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de raad de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 januari 2022 tot 31 juli 2022.
4.2
De moeder is het niet eens met de beschikking van de kinderrechter. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog af te wijzen.
4.3
De raad is het eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder voert in hoger beroep onder meer aan dat zij ten onrechte niet is gehoord door de kinderrechter. Zoals het hof ook ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven, dient het hoger beroep mede ertoe eventuele omissies begaan in eerste aanleg te herstellen. Nu de moeder op de zitting in hoger beroep is gehoord, is de door haar gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor in hoger beroep hersteld en heeft zij geen belang meer bij beoordeling van deze grief.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
[kind 1]
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter ten aanzien van [kind 1] een juiste beslissing heeft genomen. Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is voldaan en wel om de volgende redenen.
5.4
In 2019/2020 heeft Veilig Thuis meerdere meldingen ontvangen over het gezin, waarbij zorgen zijn geuit over het verbale geweld tussen de moeder en [kind 1] en tussen de ouders onderling en over de manier waarop [kind 1] met zijn zusje omgaat. Naar aanleiding van deze meldingen is besloten opnieuw het Jeugdteam in te zetten, dat ook al eens in 2013 bij het gezin betrokken is geweest. Samen met het gezin heeft het Jeugdteam veiligheidsafspraken gemaakt en zijn diverse gesprekken gevoerd om de situatie te de-escaleren en de draagkracht van de moeder te vergroten. De vader kampt met psychische problematiek en dit heeft de nodige weerslag op het gezin. Vanwege de aanhoudende conflicten tussen de moeder en [kind 1] heeft het Jeugdteam besloten het gezin aan te melden voor systeemtherapie. Het gezin heeft vervolgens vijf à zes maanden systeemtherapie ontvangen. In juni 2021 is de therapie afgerond met het advies vervolghulp in te zetten voor zowel de moeder als voor [kind 1] . Bij [kind 1] werd gezien dat hij moeite heeft om zijn dagbesteding vast te houden. Hij had last van concentratieproblemen en verzuimde veel van school. Dit heeft tot gevolg gehad dat hij van havo/vwo-niveau is afgestroomd naar een vmbo-school en dat hij dit schooljaar geen eindexamen heeft gedaan, maar een tussenjaar heeft opgenomen. In overleg met de leerplichtambtenaar is besloten dat [kind 1] in dit tussenjaar drie dagen per week stage loopt bij een autogarage en één dag per week naar school gaat. Binnenkort zal worden onderzocht op welk niveau hij aan het MBO kan beginnen, omdat hij niet over de benodigde startkwalificaties beschikt. Naast het schoolverzuim heeft [kind 1] in de afgelopen periode in toenemende mate politiecontacten gehad. Volgens de politie is hij in 2021 ongeveer veertien keer in beeld gekomen, waarbij het gaat om meldingen over gestolen voertuigen en andere voorwerpen en het (onder invloed) rijden met deze voertuigen. In december 2021 heeft [kind 1] van de officier van justitie een transactie aangeboden gekregen, bestaande uit vijftien uur werkstraf en een geldboete, die [kind 1] heeft geaccepteerd.
5.5
Het hof is – net zoals de kinderrechter – van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [kind 1] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het schoolverzuim en de politiecontacten zijn signalen dat het niet goed gaat met [kind 1] . Anders dan de moeder heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de situatie van [kind 1] niet volledig valt toe te schrijven aan de pandemie en alle getroffen maatregelen als gevolg daarvan. Het hof kan zich voorstellen dat de coronamaatregelen de situatie van [kind 1] geen goed hebben gedaan, maar er speelt meer. Hoewel [kind 1] een intelligente jongen is, is het hem niet gelukt de motivatie op te brengen om (regelmatig) naar school te gaan en zijn diploma te halen. Ook de moeder is het niet gelukt om hem daartoe te bewegen. Dat hij in het sleutelen aan brommers zijn roeping heeft gevonden, is op zich een goede zaak, maar leidt in het geval van [kind 1] ook tot politiecontacten. Niet alleen rijdt hij op brommers zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, maar ook doet hij dit kennelijk onder invloed en op gestolen voertuigen. Waar de moeder dit afdoet als kattenkwaad en puberaal gedrag, acht het hof dit – net als de raad – een zorgelijke ontwikkeling. Daarbij komen de in de stukken genoemde spanningen tussen de moeder en [kind 1] . Ondanks dat de moeder zegt dat het een stuk beter gaat dan toen de raad zijn onderzoek deed, heeft de GI op de zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij in de gesprekken met [kind 1] , de moeder en de leerplichtambtenaar heeft geconstateerd dat de onderlinge communicatie spanningsvol verloopt, [kind 1] erg geïrriteerd is richting zijn moeder en hij haar als last ervaart in plaats van als steun.
5.6
Uit de overgelegde stukken en wat op de zitting in hoger beroep is besproken, blijkt tevens dat de ingezette hulpverlening onvoldoende tot verbetering van de situatie heeft geleid. De systeemtherapie heeft geen blijvende veranderingen kunnen teweegbrengen in het gezin. [kind 1] is het contact met de aangestelde IFA-coach (Intensieve Forensische Aanpak) uit de weg gegaan. Ook hier is het de moeder niet gelukt hem te motiveren deze hulpverlening te accepteren.
Zoals de GI naar voren heeft gebracht, vertoont [kind 1] zelfbepalend (vlucht)gedrag. Het lukt hem niet om hulp te aanvaarden of om hulp te vragen. Hij heeft het gevoel dat hij dingen zelf voor elkaar moet krijgen en wil dit zelf proberen, ook omdat hij weet hoe anderen zullen reageren. In de gesprekken met de GI heeft [kind 1] aangegeven dat hij last heeft van de onduidelijk rol van zijn vader in zijn leven. Hij wil graag contact, maar weet niet goed hoe dit eruit moet zien, vanwege de ziekte van zijn vader en de spanningen tussen zijn ouders, die hij in het verleden heeft meegekregen. Volgens de moeder is de rol van de vader niet onduidelijk. Hij is psychisch ziek en die dingen gebeuren nu eenmaal in het leven. Zij staat het contact met de vader niet in de weg, maar heeft juist alles in het werk gesteld om daarin veiligheid voor de kinderen te creëren. Zij heeft daarbij om hulp gevraagd, maar volgens haar heeft zij die tot op heden niet of nauwelijks ontvangen. Wat daar ook van zij, voor het hof is duidelijk dat [kind 1] hulp nodig heeft en net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat dit binnen een dwingend kader dient te worden vormgegeven. Het verleden heeft laten zien dat [kind 1] een vrijwillig hulpverleningscontact uit de weg gaat en de moeder neemt daarin een tweeslachtige houding aan. Aan de ene kant verwijt zij de IFA-coach een te vrijblijvend contact met [kind 1] , maar aan de ander kant verzet zij zich tegen het dwingende kader van een ondertoezichtstelling.
Zoals de Hoge Raad in zijn beschikking van 16 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:218) heeft overwogen, ziet het in de wet opgenomen vereiste dat de noodzakelijke zorg 'niet of onvoldoende wordt geaccepteerd' niet slechts op de bereidheid die zorg te accepteren, maar mede op het (in voldoende mate) daadwerkelijk (kunnen) accepteren en benutten van die zorg. In het gezinsplan heeft de GI opgenomen dat zij gezinsbegeleiding vanuit Altra wil inzetten. De moeder is het niet eens met de inhoud van het gezinsplan, maar laat op zich wachten met het doorgeven van de door haar gewenste correcties. Mede daarom is het hof niet ervan overtuigd geraakt dat de moeder daadwerkelijk de hulpverlening kan accepteren en benutten. Het hof zal dan ook de beslissing van de kinderrechter ten aanzien van [kind 1] in stand laten.
[kind 2]
5.7
Wat betreft [kind 2] is het hof het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Het ingrijpende karakter van een ondertoezichtstelling brengt mee dat sprake moet zijn van een ernstige en ook concrete bedreiging van de ontwikkeling van het kind. De enkele mogelijkheid van een ontwikkelingsbedreiging van het kind in de toekomst biedt onvoldoende basis voor de toepassing van de maatregel van ondertoezichtstelling. Op de zitting in hoger beroep hebben de raad en de GI allebei aangegeven dat [kind 2] geen zorgelijke kindsignalen vertoont. Uit de brief van de school van [kind 2] , die de advocaat van de moeder tijdens de zitting heeft voorgelezen, blijkt dat ook daar geen zorgen bestaan over de ontwikkeling en het welbevinden van [kind 2] . De door de Raad en de GI aangevoerde argumenten dat [kind 2] in hetzelfde gezinssysteem opgroeit als [kind 1] , dat zij de spanningen tussen de moeder en [kind 1] meekrijgt en dat ook voor haar de rol van haar vader niet duidelijk is, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende zwaarwegend om ten aanzien van haar een jeugdbeschermingsmaatregel aan de moeder op te leggen. Het hof zal dan ook de beslissing van de kinderrechter ten aanzien van [kind 2] vernietigen.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, wat betreft de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind 2] ;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind 2] ;
bekrachtigt de bestreden beschikking wat betreft de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind 1] ;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.V.T. de Bie en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 5 juli 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.