ECLI:NL:GHAMS:2022:198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
23-000174-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld voor afpersing. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot de afgifte van geld en vuurwerk door middel van geweld en bedreiging. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat de verklaringen van de aangever en getuigen inconsistent waren, wat leidde tot twijfel over de betrouwbaarheid van hun eerdere verklaringen. Het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte, zoals het stevig vastpakken van de jas van het slachtoffer en het dreigen met afgifte, voldoende waren om de afpersing te kwalificeren. De verdachte is schuldig bevonden aan afpersing, maar het hof heeft de straf verlaagd ten opzichte van de eis van de advocaat-generaal, omdat niet bewezen was dat de verdachte een mes had gebruikt. De opgelegde straf bestaat uit een deels voorwaardelijke werkstraf en een meldplicht bij de jeugdreclassering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000174-21
datum uitspraak: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-268839-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021 en 13 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Heerhugowaard met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro en/of een hoeveelheid vuurwerk, in elk geval geld en/of enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] (stevig)om/bij de nek te pakken en/of bij de jas vast te pakken en (vervolgens) die [slachtoffer] een mes althans een daarop gelijkend voorwerp te tonen en/of dat mes/ dat op een mes gelijkend voorwerp tegen de kleding /lichaam van die [slachtoffer] te drukken en (vervolgens) die [slachtoffer] (dreigend) te vragen/te zeggen (al) het geld en/of het goed aan hem verdachte te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] op verschillende momenten andere verklaringen hebben afgelegd over het vermeende gebruik van een mes door de verdachte en dat het enkel bij de jas vastpakken onvoldoende is voor een bewezenverklaring van afpersing als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat, voor zover dat het gebruik van een mes door de verdachte betreft, de inhoud van de door de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen dusdanig doen twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de eerder door hen bij de politie afgelegde verklaringen, dat de verdachte het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, in die zin dat het hof zijn verklaring, inhoudende dat hij geen mes bij zich had, zal volgen.
Het hof is voorts, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen – het (stevig) bij de jas vastpakken en het (dreigend) zeggen (al) het geld en/of het goed te geven, welke gedragingen door de verdachte zijn bekend – in de gegeven omstandigheden geschikt waren om de aangever te bewegen tot de afgifte van, in dit geval, een geldbedrag en een hoeveelheid vuurwerk. Bij dat oordeel betrekt het hof niet alleen de omstandigheid dat de aangever daadwerkelijk een geldbedrag en een hoeveelheid vuurwerk heeft afgegeven, maar ook de verschillende verklaringen waaruit blijkt dat de verdachte aanwezig was in het gezelschap van meerdere personen die voorzien waren van gezichtsbedekkende kleding
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Heerhugowaard met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en een hoeveelheid vuurwerk, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] stevig bij de jas vast te pakken en vervolgens die [slachtoffer] dreigend te zeggen al het geld en het goed aan hem, verdachte, te geven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt een training voor sociale vaardigheden.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Hij heeft met een vooropgezet plan en onder valse voorwendselen met de aangever afgesproken in een skatepark. In dat park heeft hij de aangever bij zijn jas gepakt en tegen de aangever gezegd dat hij zijn geld en vuurwerk moest afgeven terwijl hij in het gezelschap was van meerdere personen die voorzien waren van gezichtsbedekkende kleding. De aangever is erg geschrokken van dit voorval. De verdachte heeft hierbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen gewin en geen enkel respect getoond voor het eigendomsrecht van de aangever. Daarnaast dragen dergelijke feiten in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het uitgebreide advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 januari 2022, strekkend tot oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarde individuele begeleiding of behandeling, alsmede van hetgeen hieromtrent op de terechtzitting in hoger beroep door mevrouw [naam] , gezinsvoogd bij De Jeugd- en Gezinsbeschermers, en de verdachte naar voren is gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De duur van deze werkstraf is lager dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof niet bewezen heeft verklaard dat de verdachte de ten laste gelegde gedragingen met het mes heeft verricht. Het hof ziet geen meerwaarde in de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarde, gelet op het door mevrouw [naam] ter terechtzitting in hoger beroep benadrukte belang van een strafrechtelijk kader – het behouden van zicht op de verdachte – alsmede de omstandigheid dat de verdachte thans binnen een civielrechtelijk kader op basis van een gesloten machtiging bij Horizon Jeugdzorg verblijft en aldaar begeleiding en behandeling krijgt.. Voor het behouden van zicht op de verdachte acht het hof een meldplicht voldoende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich gedurende en door De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [adres 2] , te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [adres 2] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. M.J.A. Duker en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 januari 2022.
Mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]