ECLI:NL:GHAMS:2022:1979

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.300.077/01, 200.300.077/02 en 200.300.079/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling, hoofdverblijfplaats en verdeling huwelijksgoederengemeenschap in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde zijn. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin voorlopige voorzieningen waren getroffen. De vrouw verzoekt om een zorgregeling waarbij de kinderen meer tijd bij haar doorbrengen, terwijl de man verzoekt om een uitbreiding van de zorgregeling, zodat de kinderen meer tijd bij hem doorbrengen. Het hof heeft de zorgen van de vrouw over de psychische gesteldheid van de kinderen serieus genomen, maar oordeelt dat de door de vrouw gestelde zorgen geen aanleiding geven om de uitbreiding van de zorgregeling op te schorten. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en stelt de zorgregeling vast, waarbij de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw. Daarnaast is er een geschil over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, waarbij het hof oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van de jongste bij de man blijft en de oudste bij de vrouw. Ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aan de orde, waarbij het hof de waarde van de gezamenlijke bezittingen vaststelt en de man veroordeelt tot betaling van een bedrag aan de vrouw ter zake van overbedeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.300.077/01, 200.300.077/02 en 200.300.079/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/303262 / FA RK 20-2689 en C/15/310079 / FA RK 20-6364
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verzoekster in het incident (schorsing),
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Stam te Vught,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verweerder in het incident (schorsing),
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.W. Castelijns te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem.
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank), van 16 juni 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 16 september 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 16 juni 2021 (zaaknummers 200.300.077/01 en 200.300.079/01). Zij verzoekt tevens de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.300.077/02).
2.2
De man heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 16 februari 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 28 september 2021 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.6
De advocaat van de man heeft zich ter zitting bediend van een pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2014 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen, welk huwelijk op 5 oktober 2021 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de in zoverre niet bestreden echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 16 juni 2021.
3.2
De vrouw en de man (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2018.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De man heeft daarnaast nog een dochter uit een eerdere relatie, te weten [minderjarige 3] , geboren [in] 2010. [minderjarige 3] verblijft de ene week van vrijdag tot woensdag bij de man en de andere week van maandag tot woensdag.
3.3
Tussen partijen zijn bij beschikking van de rechtbank van 1 mei 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij is bepaald dat de kinderen de ene week van vrijdagmiddag 15.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur en de andere week van maandagmiddag 15.00 uur tot woensdagochtend 9.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en brengt.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 18 november 2020 is - voor zover hier van belang - de vrouw veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 1 mei 2020 vastgestelde zorgregeling en is zij veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de onder punt 3.1 van dat vonnis uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.
3.5
Bij beschikking van 18 november 2020, gegeven in het kader van een procedure aangaande voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 821 Rv, heeft de rechtbank onder meer de raad verzocht onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren in de bodemprocedure met zaaknummer C/15/303262/FA RK 20-2689 over de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang is van de kinderen en over de wijze waarop deze omgangsregeling dient plaats te vinden.
De raad heeft op 29 maart 2021 een rapport uitgebracht.
3.6
Bij mondelinge uitspraak van 28 april 2021, schriftelijk vastgelegd op 4 mei 2021, zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 28 april 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op dienovereenkomstig verzoek van de man bepaald dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man en [minderjarige 1] bij de vrouw. De vrouw heeft op haar beurt verzocht de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar te bepalen.
Tevens is overeenkomstig het verzoek van de man bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: de zorgregeling) per 28 april 2022 als volgt zal zijn:
- de kinderen verblijven de ene week bij de man van vrijdag 15.00 uur (na school) tot woensdag 9.00 uur (naar school) en de andere week van maandag 15.00 uur (na school) tot woensdag 9.00 uur (naar school). Daarbij is bepaald dat de ouders onder begeleiding van de GI de huidige regeling, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week bij de man verblijven van vrijdag 15.00 uur tot maandag 9.00 uur en de andere week van maandag 15.00 uur tot woensdag 15.00 uur, dienen uit te breiden tot de hiervoor bepaalde definitieve regeling. De vrouw had op haar beurt verzocht een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen de ene week van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagavond 17.00 bij de man verblijven en de andere week van maandag 15.00 uur tot woensdagochtend 9.00 uur.
Voorts is overeenkomstig het verzoek van de man bepaald dat de ouders de zorg tijdens de vakanties en feestdagen vanaf de datum van de bestreden beschikking gelijk dienen te verdelen, indien nodig onder begeleiding van de GI, waarbij de kinderen de helft van de vakanties, inclusief de zomervakantie, aaneengesloten bij de man dan wel de vrouw kunnen zijn. De vrouw had ten aanzien van de vakanties verzocht te bepalen dat partijen de reguliere zorgregeling zullen volgen met uitzondering van de zomervakantie, in welke periode de vrouw verzoekt om te bepalen dat de kinderen naast de reguliere zorgregeling nog een periode van vijf aaneengesloten dagen bij de man verblijven.
De rechtbank heeft de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de man is toegedeeld:
- de Audi RS3 met kenteken [kenteken 1] (hierna te noemen: Audi RS) voor een bedrag van € 61.600,-;
- de Aprilla Tuono motor met kenteken [kenteken 2] (hierna te noemen: de motor) voor een bedrag van € 12.500,-;
- twee fietsen van [minderjarige 3] , twee fietsen van de man;
- de inboedelbestanddelen genoemd in de aan deze beschikking gehechte lijst onder B voor een bedrag van € 0,-
Totaal: € 74.100,-
Aan de vrouw is toegedeeld:
- de Audi S6 met kenteken [kenteken 3] (hierna te noemen: Audi S6) voor een bedrag van € 75.560,-;
- de Kia Picanto met kenteken [kenteken 4] (hierna te noemen: Kia) voor een bedrag van € 14.280,-;
- fiets van [minderjarige 1] , bakfiets van de vrouw;
- de inboedelbestanddelen genoemd in de aan deze beschikking gehechte lijst onder A voor een bedrag van € 0,-
Totaal: € 89.840,-
Uit hoofde van deze verdeling dient de vrouw de man een bedrag te vergoeden van € 7.870,-.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de man ter zake de voertuigen te bepalen dat:
- de Audi S6 aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 119.010,-;
- de Audi RS3 aan de man wordt toebedeeld voor een waarde van € 80.100,-;
- de motor aan de man wordt toebedeeld voor een waarde tussen € 10.000 en € 13.500,-;
- de Kia aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 14.280,-.
De vrouw was het eens met de toedeling van de Audi S6 aan haar en de Audi RS3 aan de man, maar niet met de door de man gestelde waardes daarvan. Zij heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de Audi S6 een waarde van € 32.110,- heeft en de Audi RS3 een waarde van € 43.100,-. De vrouw was het voorts eens met toedeling van de motor aan de man voor een bedrag van € 12.500,-. De door de man genoemde Kia is volgens de vrouw een schenking van de man aan de moeder van de vrouw geweest en behoort daarmee niet tot de te verdelen gemeenschap.
In principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende een zorgregeling vaststellen, inhoudende dat de kinderen de ene week van maandag 15.00 uur tot woensdag 9.00 uur en de andere week vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven. Ten aanzien van de verdeling van de vakanties verzoekt de vrouw te bepalen dat beide kinderen niet meer dan één week in de zomervakantie bij de man verblijven, totdat [minderjarige 2] de leeftijd van acht jaar heeft bereikt en de reguliere zorgregeling tijdens de zomervakantie en overige vakanties doorloopt.
Met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verzoekt de vrouw vast te stellen dat de Kia niet in de verdeling wordt betrokken en de man aan de vrouw binnen een week na de beschikking van het hof in het kader van de verdeling van de auto’s een bedrag wegens overbedeling dient te voldoen van € 11.745,-, althans een bedrag dat het hof juist acht.
In het incident heeft de vrouw verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor wat betreft de zorgregeling en de verdeling van de vakanties.
4.3
De man verzoekt het principaal hoger beroep en het incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de moeder ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep:
4.4
De man verzoekt op zijn beurt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen bij de man verblijven:
- de ene week van vrijdag uit school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag) tot woensdag naar school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag) en
- de andere week van maandag uit school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag) tot woensdag naar school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag), waarbij de ouder waar de kinderen verblijven hen naar de andere ouder brengt (als de wissel niet via school plaatsvindt), dan wel een zorgregeling te bepalen zoals het hof juist acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag of dagdeel dat de vrouw de door het hof vast te leggen zorgregeling niet nakomt, althans een zodanige dwangsom als het hof juist acht.
De man verzoekt tevens de volgende vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen, waarbij de vakantie start op de laatste schooldag voor de vakantie uit school, althans om 12.00 uur en het wisselmoment tussen de ouders tijdens de zomer- en kerstvakantie om 12.00 uur plaatsvindt:
a. a) zomervakantie: in het ene jaar de eerste twee weken bij de man, de daaropvolgende twee weken bij de moeder, en de laatste twee weken de reguliere regeling en in het andere jaar andersom;
b) herfstvakantie bij de vrouw en voorjaarsvakantie bij de man;
c) kerstvakantie: in de oneven jaren van 24 december 12.00 uur tot 27 december 12.00 uur bij de vrouw en van 31 december 12.00 uur tot 1 januari 12.00 uur bij de man, en in de even jaren andersom, waarbij de kinderen de resterende dagen van de tweewekelijkse vakantie aansluitend op kerst (ervoor of erna met een maximum van een aaneengesloten week) bij de ene ouder verblijven en de andere week bij de andere ouder;
d) voor de meivakantie en de feestdagen geldt dat de reguliere zorgregeling doorloopt, waarbij de ouder waar de kinderen zijn hen naar de andere ouder brengt, althans een zodanige vakantie- en feestdagenregeling als het hof juist acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag of dagdeel dat de vrouw de door het hof vast te leggen vakantie- en feestdagenregeling niet nakomt, althans een zodanige dwangsom als het hof juist acht.
De man verzoekt daarnaast de vrouw te veroordelen het paspoort van [minderjarige 2] aan hem af te geven binnen zeven dagen na de beschikking, waarna hij het in beheer houdt, althans een zodanige beslissing als het hof juist acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag of dagdeel dat de vrouw de door het hof vast te leggen afgifte van het paspoort niet nakomt, althans een zodanige dwangsom als het hof juist acht.
Tot slot verzoekt de man in het kader van de verdeling aan hem toe te delen de Audi RS3 voor een waarde van € 56.325,- en de Aprilla voor een waarde van € 12.500,- en aan de vrouw toe te delen de Audi S6 voor een waarde van € 92.550,- en de Kia Picanto voor € 14.280,-, waardoor de vrouw uit hoofde van overbedeling gehouden is een bedrag van € 19.002,50 aan de man te voldoende binnen zeven dagen na de beschikking.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.300.077/01
Zorgregeling
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag welke zorgregeling en verdeling van de zomervakantie in het belang van de kinderen wenselijk is. Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.
5.2
De vrouw maakt zich zorgen over de psychische gesteldheid van de kinderen. Zij stelt dat de man niet in staat is om de kinderen op een goede manier te verzorgen. [minderjarige 2] eet en poept slecht bij de man. De kinderen hebben last van buikpijn en huilbuien. Ook is hun ritme verstoord als zij thuiskomen. Dan slapen ze heel veel en willen eerst veel eten. [minderjarige 1] zegt tegen de vrouw dat zij bij de man veel wakker ligt en nauwelijks slaapt. Ook doet zij zichzelf pijn als ze wakker ligt. De kinderen durven nog steeds niet zichzelf te zijn en voelen zich niet veilig genoeg om zich vrij te uiten. Over de basale zorgen van de vrouw valt niet met de man te praten. Die communicatie is voor het invullen van het ouderschap en een uitgebreide zorgregeling een randvoorwaarde. De man vindt kennelijk dat de vrouw overbezorgd is, smetvrees heeft en gefixeerd is op gezond eten.
De vrouw wantrouwt de man en dat wordt niet opgelost door de zorgregeling uit te breiden. De raad beargumenteert een fifty-fifty regeling alleen door te stellen dat het in het belang van de kinderen is, terwijl het raadsrapport bol staat van de problemen die de kinderen hebben met de situatie tussen de ouders. Volgens de vrouw zullen de kinderen haar alleen nog maar meer gaan missen bij een uitbreiding van de zorgregeling en neemt de onrust alleen maar toe. Zeker nu [minderjarige 2] ook nog zal starten op de basisschool eind maart 2022. Die voor haar nieuwe situatie zal alleen al veel onrust gaan brengen, laat staan als een uitbreiding van de zorgregeling daarmee samenvalt.
De vrouw wijst op een uitspraak van dit hof van 7 november 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4606), waarin is overwogen dat de omgangsregeling zorgvuldig moet worden opgebouwd en niet ineens doorgeduwd moet worden. De kinderen komen net los van hun moeder en dat moet niet worden geforceerd. De uitbreiding van drie naar vijf nachten in de ene week vindt de vrouw te groot. Gezien de zorgen die de vrouw heeft over de kinderen is het niet verantwoord om tot uitbreiding over te gaan om vervolgens te zien wat er met de kinderen gebeurt, aldus de vrouw.
5.3
De man wijst erop dat alle betrokken professionals geen (verlatings)angst bij de kinderen zien, noch huilbuien of buikpijn. De man neemt dat zelf ook niet waar. Beide ouders hadden een prominente rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Beide ouders zijn te kwalificeren als primaire hechtingsfiguur. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat het aanhoudende gedrag van de vrouw (de kinderen belasten met volwassen-problematiek en de stress van de vrouw zelf) de meest waarschijnlijke oorzaak is van enige problemen van en met de kinderen, louter bij de vrouw thuis. De vrouw maakt de man zwart wat een loyaliteitsprobleem kan veroorzaken. De kinderen leren zelfstandig slapen in hun eigen bed en op hun eigen kamer bij de man thuis. Dit staat inderdaad in contrast met wat bij de vrouw gebeurt. Daar krijgt [minderjarige 2] nog borstvoeding en slapen de kinderen bij de vrouw in bed.
Het kan niet zo zijn dat een door één ouder gecreëerd communicatieprobleem tot een afwijzing van co-ouderschap leidt. De GI is niet bij machte adequaat te handelen en de vrouw ertoe te bewegen de in de beschikking vastgestelde zorgregeling na te komen. Door de weigerachtige houding van de vrouw is nog altijd geen uitbreiding van de zorgregeling gerealiseerd, terwijl de datum van 29 april 2022 met rasse schreden dichterbij komt. Volgens de man moet het per direct in laten gaan van de co-ouderschapsregeling geen probleem opleveren. Dan is er per direct rust, duidelijkheid en structuur.
De vrouw was niet flexibel in het wijzigen van de haal- en brengtijden op studiedagen, zodat de man thans verzoekt te bepalen dat in dat geval de wissel om 12.00 uur plaatsvindt.
5.4
De raad handhaaft het eerdere advies een zorgregeling vast te leggen, waarbij de kinderen de ene week bij de man verblijven van vrijdag 15.00 uur tot maandag 9.00 uur en de andere week van maandag 15.00 uur tot woensdag 9.00 uur. De destijds geadviseerde opbouwregeling dient niet zozeer het belang van de kinderen, maar vooral de emotionele toestemming van de moeder. Dat [minderjarige 2] ook op dat moment voor het eerst naar school gaat, zal geen belemmering vormen. De raad wijst op de SCHIP-methode (Samenkomen, Conflict en Verliesverheldering, Helpend horen, Integratie en Partners), waarbij aandacht is voor het verlies en de schade die in het verleden is geleden en waarbij toegewerkt wordt naar een situatie waarbij de ouders samen kunnen optrekken als ouders. Volgens de raad zouden de ouders baat kunnen hebben bij het volgen van deze methode.
5.5
De GI is van mening dat de uitbreiding van de zorgregeling per direct kan ingaan. De kinderen zijn jong en wendbaar en kunnen zich goed aanpassen. Bovendien verblijven de kinderen al vijf dagen per twee weken bij de vader, dus het gaat slechts om een uitbreiding van twee dagen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de zorgregeling, waarbij de kinderen de ene week van vrijdagmiddag 15.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur en de andere week van maandagmiddag 15.00 uur tot woensdagochtend 9.00 uur bij de man verblijven, tot op heden niet is uitgebreid zoals bij de bestreden beschikking is bepaald. Het hof is, evenals de raad en de GI, van oordeel dat de door de vrouw gestelde zorgen geen aanleiding geven om de bij de bestreden beschikking genoemde uitbreiding van de zorgregeling, inhoudende dat de kinderen de ene week van vrijdagmiddag 15.00 uur tot woensdagochtend 9.00 uur en de andere week van maandagmiddag 15.00 uur tot woensdagochtend 9.00 uur bij de man verblijven, op te schorten tot een nadere datum. De man ziet de kinderen op dit moment vijf van de veertien dagen en een uitbreiding van twee nachten in de ene week, zal naar het oordeel van het hof niet te belastend zijn voor de kinderen. Ook het feit dat [minderjarige 2] straks voor het eerst naar de basisschool gaat vormt voor het hof geen aanleiding om van deze uitbreiding af te zien. Bovendien sluit deze zorgregeling aan bij de zorgregeling van [minderjarige 3] , waardoor de kinderen allemaal tegelijk bij de man verblijven. Het is duidelijk dat de vrouw zorgen heeft over de kinderen en die worden ook serieus genomen door de GI. Recent is daarom Family Supporters gestart. Het hof acht het van belang dat de ouders zich zullen inzetten voor het traject bij Family Supporters dat zich met name richt op het verbeteren van hun communicatie en onderlinge vertrouwen. Op dit moment wordt nog geen speltherapie ingezet voor de kinderen, omdat het belangrijk is dat de ouders eerst het onderlinge vertrouwen herstellen. Bovendien is het voor de kinderen belangrijk dat zij ervaren dat de ouders emotionele toestemming geven om bij de andere ouder te zijn. Dit kan mogelijk ook een positief effect hebben op hun gedrag.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de bestreden beschikking bekrachtigen. Dit betekent dat de uitbreiding van de zorgregeling, conform de bestreden beschikking, al met ingang van 28 april 2022 had moeten plaatsvinden, zonder opbouwregeling. Voor zover partijen in afwachting van deze beschikking daaraan nog geen uitvoering hebben gegeven, betekent dit dat de uitbreiding direct na deze beschikking zal moeten plaatsvinden. Het hof zal de beschikking op het punt van het halen en brengen aanvullen, nu niet langer tussen partijen in geschil is dat de ouder waar de kinderen zijn de kinderen naar de andere ouder brengt.
Omdat er nog onduidelijkheid bestond over de haal- en brengtijden op studiedagen, zal het hof de man volgen in zijn aanvullende verzoek en bepalen dat de kinderen op een vrije schooldag om 12.00 uur worden gebracht naar de andere ouder.
Verdeling vakanties
5.7
Beide ouders zijn het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling.
De man stelt dat de vakantieregeling te onbepaald is gebleken en verzoekt de volgende vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen, waarbij de vakantie start op de laatste schooldag voor de vakantie uit school, althans om 12.00 uur en het wisselmoment tussen de ouders tijdens de zomer- en kerstvakantie om 12.00 uur plaatsvindt:
a. a) zomervakantie: in het ene jaar de eerste twee weken bij de man, de daaropvolgende
twee weken bij de vrouw, en de laatste twee weken de reguliere regeling en in het andere jaar andersom;
b) herfstvakantie bij de vrouw en voorjaarsvakantie bij de man;
c) kerstvakantie: in de oneven jaren van 24 december 12.00 uur tot 27 december 12.00 uur bij de vrouw en van 31 december 12.00 uur tot 1 januari 12.00 uur bij de man, en in de even jaren andersom, waarbij de kinderen de resterende dagen van de tweewekelijkse vakantie aansluitend op kerst (ervoor of erna met een maximum van een aaneengesloten week) bij de ene ouder verblijven en de andere week bij de andere ouder;
d) voor de meivakantie en de feestdagen geldt dat de reguliere zorgregeling doorloopt.
5.8
De vrouw vindt de kinderen te jong om alle regelingen zo strak vast te leggen. Zij stelt voor om in de voorjaars-, herfst-, kerst- en meivakantie de reguliere zorgregeling te laten doorlopen. De vrouw meent dat het in het belang van de kinderen is dat zij niet meer dan een week in de zomervakantie bij de man verblijven totdat [minderjarige 2] acht jaar is. Tijdens de kerstdagen wil de vrouw graag dat de kinderen in ieder geval altijd de eerste kerstdag bij de vrouw zijn en de tweede kerstdag bij de man, mede vanwege het geloof van oma en opa en het uitgebreide kerstontbijt wat al jaren zo gebeurt. Voor Oud & Nieuw stelt de vrouw voor dit om het jaar te verdelen. Voor Koningsdag, Pasen en Pinksteren stelt de vrouw geen verdeling voor, maar is haar voorstel de gewone zorgregeling te laten doorlopen. Mochten de kinderen niet op Vaderdag of Moederdag bij de ouder zijn die het betreft dan stelt de vrouw voor dat met Vaderdag de kinderen vanaf de ochtend 11.00 uur tot en met maandagochtend bij de man zijn en dat geldt andersom ook als het om Moederdag gaat. Voor de verjaardagen van de ouders geldt dezelfde regeling als bij Vader- en Moederdag.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is geworden dat de communicatie en de samenwerking tussen partijen op dit moment onvoldoende is om in onderling overleg en met behulp van de GI een vakantieregeling af te kunnen spreken, zoals door de rechtbank is bepaald. De ouders zijn het erover eens dat in de meivakantie en tijdens de feestdagen, behoudens de kerstdagen, de reguliere zorgregeling doorloopt. Ook zijn zij het erover eens dat Oud & Nieuw om het jaar wordt verdeeld.
Het hof zal een regeling ten aanzien van de overige vakanties bepalen, zoals door de man is verzocht. Bij deze vakantieregeling verblijven de kinderen zoveel mogelijk tegelijkertijd met hun zus [minderjarige 3] bij de man. Bovendien bestaat er voor beide ouders op deze wijze de mogelijkheid om met de kinderen op vakantie te gaan in de vakanties. Ten aanzien van de zomervakantie heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom het in het belang van de kinderen zou zijn om totdat [minderjarige 2] acht jaar is slechts gedurende een week aaneengesloten tijdens de zomervakantie bij de man te verblijven. Het hof ziet geen contra-indicaties voor een verblijf van de kinderen gedurende twee weken aaneengesloten bij de man.
Het hof acht een verdeling van de kerstvakantie zoals de man voorstelt het meest in het belang van de kinderen. Het hof overweegt daarbij dat deze verdeling in de kerstvakantie de meeste rust en duidelijkheid brengt voor de kinderen en ook de wisselmomenten zoveel mogelijk beperkt en in die zin geschikt is om in de toekomst voort te zetten.
Het hof wijst de aanvullende verzoeken van de vrouw ten aanzien van de verdeling van Vader- en Moederdag en de verjaardagen van de ouders af, nu het hof de extra wisselmomenten die daaruit voortvloeien niet in het belang van de kinderen acht.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen op dit punt en de hiervoor genoemde vakantieregeling vaststellen.
Dwangsom
5.1
Het hof ziet, evenals de rechtbank, op dit moment onvoldoende aanleiding voor het bepalen van een dwangsom met betrekking tot de uitvoering van de zorgregeling, zoals de man heeft verzocht. Hoewel het verbinden van een dwangsom aan de uitvoering van de zorgregeling in kort geding noodzakelijk was om de zorgregeling tussen de man en de kinderen weer op gang te brengen, loopt de huidige zorgregeling inmiddels alweer enige tijd. Bovendien zijn de GI en Family Supporters inmiddels betrokken bij het gezin. Het hof gaat er bij deze stand van zaken van uit dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan deze uitbreiding van de zorgregeling.
Hoofdverblijfplaats
5.11
Partijen verschillen van mening over de vraag bij wie van hen de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben.
5.12
De vrouw is van mening dat het niet in het belang van de kinderen is als de kinderen niet op hetzelfde adres staan ingeschreven. De vrouw is tot op heden de hoofdopvoeder geweest en heeft ook alle zaken omtrent de kinderen geregeld. Door de slechte communicatie vreest de vrouw dat de man belangrijke informatie die specifiek wordt toegezonden naar de ouder op wiens adres de kinderen staan ingeschreven niet zal doorgeven aan haar. Er is ook geen belang dat een van de kinderen bij de man wordt ingeschreven. Partijen komen niet in aanmerking voor toeslagen vanwege hun vermogen en de moeder is de aanvrager van de kinderbijslag voor beide kinderen (dat staat los van de inschrijving).
5.13
Volgens de man onderbouwt de vrouw niet waarom het niet in het belang van de kinderen zou zijn om gescheiden ingeschreven te staan. Ook de vrees van de vrouw voor het missen van informatie wordt niet onderbouwd. De man betwist dat hij informatie over de kinderen niet zou delen met de vrouw.
5.14
Het hof heeft hiervoor overwogen dat de zorgregeling uitgebreid dient te worden, zoals door de rechtbank is bepaald bij de bestreden beschikking. Dit betekent dat sprake gaat zijn van een co-ouderschapsregeling. Het hof is van oordeel dat geen aanleiding bestaat de huidige situatie, waarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] in de bestreden beschikking bij de man en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw is bepaald, te wijzigen. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom het in het belang van [minderjarige 2] zou zijn om eveneens haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw te hebben. Het hof begrijpt het emotionele belang dat de vrouw heeft bij bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij haar, maar dat geldt net zo goed voor de man als vader van [minderjarige 2] . Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen en het verzoek van de vrouw afwijzen.
Afgifte paspoort
5.15
Nu de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man zal zijn en hij voor de inschrijving van [minderjarige 2] op zijn BRP-adres haar paspoort nodig heeft, zal het hof de vrouw veroordelen het paspoort van [minderjarige 2] aan de man te verstrekken uiterlijk een week na de datum van deze beschikking. Het paspoort van [minderjarige 2] blijft dan in beheer bij de man, die het echter aan de vrouw zal moeten verstrekken indien de vrouw met [minderjarige 2] op vakantie gaat.
5.16
Het hof ziet, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die door de man zijn gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de vrouw hieraan niet uit zichzelf zal voldoen, aanleiding het verzoek van de man tot vaststelling van een dwangsom met betrekking tot het paspoort toe te wijzen. Het hof acht een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet overgaat tot afgifte van het paspoort, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt, passend.
In de zaak met zaaknummer 200.300.077/02
5.17
Nu het hof heden uitspraak in de hoofdzaak doet, heeft de vrouw geen belang meer bij het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
In de zaak met zaaknummer 200.300.079/01
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Peildatum
5.18
Als peildatum voor zowel de samenstelling als de waardering van de huwelijksgoederen-gemeenschap zijn partijen in het deelconvenant van 22 april 2021 overeengekomen de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 25 mei 2020. Het hof zal van die datum uitgaan.
Kia
5.19
De vrouw is van mening dat Kia buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt, omdat partijen deze auto aan haar moeder cadeau hebben gegeven, zoals blijkt uit de WhatsApp berichten van de moeder van de vrouw naar de man op 13 september 2018. De Kia behoort dus niet te worden verdeeld. Omdat de vrouw alleen haar eigen rijbewijs bij zich had toen de auto bij haar moeder werd gebracht, is de auto op haar naam gezet en uit laksheid is dit nooit veranderd.
5.2
De man betwist dat partijen de auto aan de moeder van de vrouw hebben geschonken. De Kia zelf was geen schenking; enkel het gebruik daarvan. Bovendien staat de auto op naam van de vrouw, aldus de man.
5.21
Niet tussen partijen in geschil is dat de Kia bij de moeder van de vrouw in gebruik is en zij ook beschikt over de sleutels en de papieren van de auto. De stelplicht en de bewijslast dat de Kia tot de verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoort rust op de man, nu hij zich beroept op het rechtsgevolg daarvan (te weten de verdeling). Gelet op de wettelijke vermoedens van artikel 3:109 en 3:119 van het Burgerlijk Wetboek, die er samen op neerkomen dat degene onder wie een zaak zich bevindt wordt vermoed daarvan rechthebbende te zijn, gaat het hof ervan uit dat de moeder van de vrouw op de peildatum de eigenaar was van de auto. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder van de vrouw een WhatsAppbericht heeft gestuurd aan de man, waarin zij schrijft dat het een mooi cadeau is. Het enkele feit dat de auto op naam van de vrouw staat is onvoldoende om dit wettelijke vermoeden te weerleggen. De man heeft voorts geen nader bewijsaanbod gedaan. Dit betekent dat niet is komen vaststaan dat de Kia deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. De Kia komt dus niet voor verdeling in aanmerking. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
Waardes Audi S6 en Audi RS3
5.22
Partijen zijn het eens over de toedeling van de motor, voor een waarde van € 12.500,-, en de Audi RS3 aan de man en de Audi S6 aan de vrouw. Zij verschillen van mening over de waarde van de twee auto’s.
De vrouw stelt dat uitgegaan moet worden van de volgende, door haar overgelegde, waardes volgens het AutoTelex-systeem dat wordt gebruikt door een officiële Audidealer, waarbij die de beschikking heeft over de informatie van alle gekochte extra opties bij de desbetreffende auto. De waarde van de auto’s komt dan uit op:
- Audi S6: € 32.110,-;
- Audi RS3: € 43.100,-.
5.23
De man stelt dat de daadwerkelijke opties op deze specifieke auto’s anders zijn dan in de door de vrouw overgelegde taxatie. Zo heeft de vrouw enkele opties bij de Audi S6 niet benoemd, terwijl er allerlei opties voor de Audi RS3 zijn meegenomen die er helemaal niet zijn, zoals DAB radio, carbon, achteruitrijcamera’s, matrix koplampen etc. De man is van mening dat uitgegaan dient te worden van de door hem overgelegde ANWB-koerslijsten.
De man meent bovendien dat de waarde van de extra opties opgeteld moeten worden bij de door hem overgelegde waardes van de ANWB-koerslijst, hetgeen neerkomt op de volgende waardes:
- Audi S6: € 152.000,- (was in eerste aanleg € 119.000,-);
- Audi RS3: € 69.550,- (was in eerste aanleg € 80.000,-).
5.24
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de door de man overgelegde waardes volgens de ANWB-koerslijst en de door de vrouw overgelegde taxaties gemiddeld. Het hof constateert dat de rechtbank daarbij kennelijk abusievelijk is uitgegaan van de nieuwwaarde van de auto op basis van de ANWB-koerslijst. De man heeft weliswaar aangevoerd dat deze waardes volgens de ANWB-koerslijsten dienen te worden vermeerderd met de verschillende extra opties, maar hij is daarbij eveneens uitgegaan van de nieuwwaarde van beide auto’s. Het hof zal daarom uitgaan van de verkoopprijs tussen particulieren blijkens de door de man overgelegde ANWB-koerslijst, te weten € 40.050,- voor de Audi S6 en € 41.100,- voor de Audi RS3.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding deze waarde te middelen met de door de vrouw gestelde waardes van € 32.110,- voor de Audi S6 en € 43.100,- voor de Audi RS3. Gemiddeld komt de waarde van de auto’s neer op een bedrag van € 36.305,- voor de Audi S6 en € 42.100,- voor de Audi RS3.
Dit leidt dan tot het volgende. Aan de man wordt toebedeeld:
- de motor tegen een waarde van € 12.500,-;
- de Audi RS3 tegen een waarde van € 42.100,-.
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de Audi S6 tegen een waarde van € 36.305,-.
Dit betekent dat de man is overbedeeld voor een bedrag van € 18.295,-, zodat hij een bedrag van € 9.147,50 aan de vrouw dient te betalen ter zake van overbedeling. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
5.25
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.300.077/01:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat de kinderen met ingang van 28 april 2022 bij de man verblijven:
- de ene week van vrijdag uit school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag) tot woensdag naar school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag);
- de andere week van maandag uit school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag) tot woensdag naar school (of 12.00 uur bij een schoolvrije dag),
gedurende de vakanties:
- zomervakantie: in het ene jaar de eerste twee weken bij de man, de daaropvolgende twee weken bij de vrouw, en de laatste twee weken de reguliere regeling en in het andere jaar andersom;
- herfstvakantie bij de vrouw en voorjaarsvakantie bij de man;
- kerstvakantie: in de oneven jaren van 24 december 12.00 uur tot 27 december 12.00 uur bij de vrouw en van 31 december 12.00 uur tot 1 januari 12.00 uur bij de man, en in de even jaren andersom, waarbij de kinderen de resterende dagen van de tweewekelijkse vakantie aansluitend op kerst (ervoor of erna met een maximum van een aaneengesloten week) bij de ene ouder verblijven en de andere week bij de andere ouder;
- voor de meivakantie en de feestdagen geldt dat de reguliere zorgregeling doorloopt,
waarbij de vakantie start op de laatste schooldag voor de vakantie uit school, althans om 12.00 uur en het wisselmoment tussen de ouders tijdens de zomer- en kerstvakantie om 12.00 uur plaatsvindt;
waarbij de ouder waar de kinderen verblijven hen naar de andere ouder brengt (als de wissel niet via school plaatsvindt);
veroordeelt de vrouw binnen zeven dagen na deze beschikking het paspoort van [minderjarige 2] aan de man af te geven;
bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 500,- (vijfhonderd euro) voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet overgaat tot afgifte van het paspoort, tot een maximum van € 10.000,- (tienduizend euro) aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover deze met het bovenstaande onverenigbaar is;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man is bepaald;
in de zaak met zaaknummer 200.300.079/01:
bekrachtigt onderdeel 3.8 van de bestreden beschikking;
stelt in afwijking van onderdeel 3.9 van de bestreden beschikking en met vernietiging van die beschikking in zoverre, voor het overige de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
aan de man wordt toebedeeld:
- de Audi RS3 met kenteken [kenteken 1] , tegen een waarde van € 42.100,-;
- de Aprilla Tuono motor met kenteken [kenteken 2] tegen een waarde van € 12.500,-;
- twee fietsen van [minderjarige 3] , twee fietsen van de man;
- de inboedelbestanddelen genoemd in de aan de bestreden beschikking gehechte lijst onder B voor een bedrag van € 0,-;
aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de Audi S6 met kenteken [kenteken 3] , tegen een waarde van € 36.305,-;
- fiets van [minderjarige 1] , bakfiets van de vrouw;
- de inboedelbestanddelen genoemd in de aan de bestreden beschikking gehechte lijst onder A voor een bedrag van € 0.-;
veroordeelt de man aan de vrouw ter zake van overbedeling te betalen een bedrag van € 9.147,50 (negenduizendhonderdzevenenveertig euro en vijftig cent), binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking;
in beide zaken:
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.300.077/02:
wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 5 juli 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.