4.1Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op dienovereenkomstig verzoek van de man bepaald dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man en [minderjarige 1] bij de vrouw. De vrouw heeft op haar beurt verzocht de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar te bepalen.
Tevens is overeenkomstig het verzoek van de man bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: de zorgregeling) per 28 april 2022 als volgt zal zijn:
- de kinderen verblijven de ene week bij de man van vrijdag 15.00 uur (na school) tot woensdag 9.00 uur (naar school) en de andere week van maandag 15.00 uur (na school) tot woensdag 9.00 uur (naar school). Daarbij is bepaald dat de ouders onder begeleiding van de GI de huidige regeling, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week bij de man verblijven van vrijdag 15.00 uur tot maandag 9.00 uur en de andere week van maandag 15.00 uur tot woensdag 15.00 uur, dienen uit te breiden tot de hiervoor bepaalde definitieve regeling. De vrouw had op haar beurt verzocht een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen de ene week van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagavond 17.00 bij de man verblijven en de andere week van maandag 15.00 uur tot woensdagochtend 9.00 uur.
Voorts is overeenkomstig het verzoek van de man bepaald dat de ouders de zorg tijdens de vakanties en feestdagen vanaf de datum van de bestreden beschikking gelijk dienen te verdelen, indien nodig onder begeleiding van de GI, waarbij de kinderen de helft van de vakanties, inclusief de zomervakantie, aaneengesloten bij de man dan wel de vrouw kunnen zijn. De vrouw had ten aanzien van de vakanties verzocht te bepalen dat partijen de reguliere zorgregeling zullen volgen met uitzondering van de zomervakantie, in welke periode de vrouw verzoekt om te bepalen dat de kinderen naast de reguliere zorgregeling nog een periode van vijf aaneengesloten dagen bij de man verblijven.
De rechtbank heeft de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de man is toegedeeld:
- de Audi RS3 met kenteken [kenteken 1] (hierna te noemen: Audi RS) voor een bedrag van € 61.600,-;
- de Aprilla Tuono motor met kenteken [kenteken 2] (hierna te noemen: de motor) voor een bedrag van € 12.500,-;
- twee fietsen van [minderjarige 3] , twee fietsen van de man;
- de inboedelbestanddelen genoemd in de aan deze beschikking gehechte lijst onder B voor een bedrag van € 0,-
Totaal: € 74.100,-
Aan de vrouw is toegedeeld:
- de Audi S6 met kenteken [kenteken 3] (hierna te noemen: Audi S6) voor een bedrag van € 75.560,-;
- de Kia Picanto met kenteken [kenteken 4] (hierna te noemen: Kia) voor een bedrag van € 14.280,-;
- fiets van [minderjarige 1] , bakfiets van de vrouw;
- de inboedelbestanddelen genoemd in de aan deze beschikking gehechte lijst onder A voor een bedrag van € 0,-
Totaal: € 89.840,-
Uit hoofde van deze verdeling dient de vrouw de man een bedrag te vergoeden van € 7.870,-.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de man ter zake de voertuigen te bepalen dat:
- de Audi S6 aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 119.010,-;
- de Audi RS3 aan de man wordt toebedeeld voor een waarde van € 80.100,-;
- de motor aan de man wordt toebedeeld voor een waarde tussen € 10.000 en € 13.500,-;
- de Kia aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 14.280,-.
De vrouw was het eens met de toedeling van de Audi S6 aan haar en de Audi RS3 aan de man, maar niet met de door de man gestelde waardes daarvan. Zij heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de Audi S6 een waarde van € 32.110,- heeft en de Audi RS3 een waarde van € 43.100,-. De vrouw was het voorts eens met toedeling van de motor aan de man voor een bedrag van € 12.500,-. De door de man genoemde Kia is volgens de vrouw een schenking van de man aan de moeder van de vrouw geweest en behoort daarmee niet tot de te verdelen gemeenschap.
In principaal hoger beroep