ECLI:NL:GHAMS:2017:4606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
200.221.646/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in een familiezakenprocedure met betrekking tot de zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 24 mei 2017. De verzoekster, de vrouw, heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van de beschikking die een opbouw van de zorgregeling tussen haar en de man, de verweerder, bepaalde. De vrouw stelt dat er na de bestreden beschikking nieuwe feiten zijn opgetreden die rechtvaardigen dat van de beslissing dient te worden afgeweken. De man en de GI (Jeugd- en Gezinsbeschermers) hebben het verzoek van de vrouw afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de GI als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat de schorsing van de beschikking alleen kan worden bevolen indien de executant, in dit geval de man, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging. Het hof heeft geoordeeld dat de opbouw van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, omdat de GI de noodzakelijke stappen heeft overgeslagen. De vrouw heeft aangevoerd dat de belangen van de kinderen en haar eigen belangen zwaarder wegen dan die van de man. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, zodat de huidige zorgregeling van drie uur op woensdagmiddag blijft gelden totdat er in de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.221.646/02
zaak- en rekestnummer rechtbank: C14/158252/ FA RK 14-2301
beschikking van de meervoudige kamer van 7 november 2017
in het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
[de vrouw],
wonende te [woonplaats a] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. E.M. Hoorenman te Zwaag,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- De Jeugd- en Gezinsbeschermers Noord-Holland (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar; hierna: de rechtbank) van 24 mei 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen op 16 augustus 2017, verzoekt de vrouw om schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2017, waartegen zij op
16 augustus 2017 in hoger beroep is gekomen.
2.2.
De man heeft op 3 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 4 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 augustus 2017 met bijlagen (akte houdende producties 32 tot en met 35);
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 september 2017 met bijlagen (akte houdende producties 35a tot en met 37), ingekomen op 27 september 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 oktober 2017 met bijlagen (akte houdende producties 38 tot en met 40).
2.5
Het verzoek is op 6 oktober 2017 ter terechtzitting behandeld. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, tezamen met een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.
Ter zitting heeft mr. drs. Hoorenman pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2014 verbroken relatie van partijen zijn geboren:
- [kind a] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2011, in de gemeente [B] ;
- [kind b] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2014, in de gemeente [H] ,
(hierna ook te noemen: de kinderen).
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.
3.2
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 28 januari 2015 is - onder meer - de raad verzocht om ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) alsmede het gezag een onderzoek te verrichten.
3.3
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 29 juli 2015 is als voorlopige zorgregeling bepaald dat de kinderen elke woensdag gedurende drie uur (waarvan de eerste drie woensdagen onder begeleiding van en op het kantoor van de GI en waarbij [kind b] alleen de eerste anderhalf uur aanwezig is) bij de man verblijven en waarbij de overdracht zal plaatsvinden op station [het station] .
3.4
De kinderen zijn op 4 juni 2015 onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft op
10 november 2015 een schriftelijke aanwijzing aan de vrouw gegeven inhoudende dat zij zich dient te houden aan de in de voornoemde beschikking voorlopig bepaalde zorgregeling. Het verzoek van de vrouw tot vervallenverklaring van de aanwijzing is bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2015 afgewezen.
3.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 19 januari 2016 zijn de vorderingen van de vrouw tot opschorting van de voorlopige zorgregeling tussen de man en de kinderen (zoals opgenomen in de tussenbeschikking van de rechtbank van 29 juli 2015) voor de duur van de bodemprocedure dan wel handhaving van de zorgregeling voor [kind a] en een structureel gefaseerde en langzame opbouw van de zorgregeling voor [kind b] , afgewezen.
3.6
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 18 mei 2016 is de raad gelast om een onderzoek bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) te bewerkstelligen en is de voorlopige zorgregeling zoals opgenomen in de tussenbeschikking van 29 juli 2015 gehandhaafd.
3.7
De GI heeft de vrouw op 29 juni 2017 een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat zij zich dient te houden aan de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking (van 24 mei 2017).
Bij beschikking van de rechtbank van 23 augustus 2017 is het verzoek van de vrouw tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing toegewezen.
3.8.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 11 augustus 2017 is aan de vrouw vervangende toestemming verleend voor een vakantiereis met de kinderen naar Frankrijk.

4.Het verzoek

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, voor zover thans van belang, een opbouw van de zorgregeling tussen de man en de kinderen bepaald voor de periode van 14 juni 2017 tot en met 1 oktober 2017 (
rechtsoverweging 2.14) alsmede een vakantieregeling met opbouw (
rechtsoverweging 2.15). Voorts is voor alle omgangsmomenten die bij de man thuis plaatsvinden, bepaald dat de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen weer terugbrengt naar de vrouw.
4.2
De vrouw verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen en, in plaats daarvan, de voordien vigerende zorgregeling van drie uur op woensdagmiddag wederom in te stellen totdat in het hoger beroep zal zijn beslist over de zorgregeling en de noodzakelijke voorwaarden daartoe.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4.4.
De GI verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de GI niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verweer, aangezien volgens de vrouw de GI geen procespartij is. Indien het hof de GI wel ontvankelijk acht, verzoekt de vrouw het verweerschrift - vanwege de omvang ervan - als strijdig met de goede procesorde aan te merken en buiten beschouwing te laten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gelet op de omstandigheid dat de GI in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen op 10 november 2015 een schriftelijke aanwijzing aan de vrouw heeft gegeven, welke aanwijzing rechtstreeks betrekking had op de uitvoering van de zorgregeling tussen de man en de kinderen, is het hof van oordeel dat de GI in deze zaak aangemerkt dient te worden als belanghebbende in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ingevolge artikel 1.3.1 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven kan iedere belanghebbende een verweerschrift in hoger beroep indienen. In tegenstelling tot hetgeen de vrouw heeft bepleit, is de GI ontvankelijk in haar verweer.
Blijkens een brief van dit hof d.d. 19 september 2017 is aan de GI een verweertermijn tot
6 oktober 2017, de datum van de mondelinge behandeling, gegeven. Het verweerschrift is op 4 oktober 2017 ingekomen ter griffie van het hof. Er is naar het oordeel van het hof derhalve geen sprake van strijd met de goede procesorde, noch in verband met de tijdigheid van indiening noch door de omvang daarvan, waardoor het verweerschrift buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Het hof zal het verweerschrift van de GI dan ook in zijn beoordeling betrekken.
5.2
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking heeft als uitgangspunt te gelden dat een nieuwe belangenafweging op reeds bestaande gronden niet aan de orde is. De rechter in eerste aanleg heeft immers reeds de belangen van partijen afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. De schorsing kan slechts worden bevolen, indien de executant (in dit geval de man), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (in dit geval de vrouw) die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitspraak in hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Er dient - kort gezegd - sprake te zijn van misbruik van bevoegdheid. Daarvan is onder meer sprake indien op grond van nieuwe feiten bij tenuitvoerlegging een noodtoestand dreigt of bij een evidente feitelijke of juridische misslag in de beschikking.
De kans van slagen van het hoger beroep blijft in beginsel buiten beschouwing.
5.3
De vrouw stelt dat er na het wijzen van de bestreden beschikking feiten of omstandigheden zijn voorgevallen, die rechtvaardigen dat van die beslissing dient te worden afgeweken. Ter onderbouwing hiervan voert zij - kort gezegd - aan dat zowel de man als de GI zijn afgeweken van de in de bestreden beschikking bepaalde ‘eerste stappen’ ten aanzien van de opbouw van de zorgregeling, te weten het voorlichten van de kinderen bij de vrouw thuis over de scheiding alsmede het bezoeken van de woning van de man door de vrouw met de kinderen. De vrouw is van mening dat haar belangen, althans de belangen van de kinderen in dit licht bezien zwaarder moeten wegen dan de belangen van de man.
5.4
De man heeft betoogd dat de gronden voor schorsing ontbreken. De zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld, dient volgens hem te worden nagekomen.
5.5
De GI is van mening dat onverminderd getracht dient te worden uitvoering te geven aan de beschikking, zonder daarbij aan de uitvoerbaarheid bij voorraad te tornen. Het is cruciaal voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van beide kinderen dat zij onbelast contact mogen hebben met de man.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd het schorsingsverzoek af te wijzen. De raad acht het van belang dat de door de rechtbank bepaalde opbouw van de zorgregeling voortgang vindt.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
In rechtsoverweging 2.14 van de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer het navolgende overwogen:
“De rechtbank zal, met inachtneming van het advies van de raad en de inbreng van de GI, de navolgende opbouw van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen bepalen:
De eerste stap in dit proces is dat de minderjarigen bij de moeder thuis worden voorgelicht over de scheiding. De moeder krijgt hierbij ondersteuning vanuit de GI of een door de GI aan te wijzen vorm van begeleiding, zodat de minderjarigen beseffen dat ze bij twee aparte families horen en daarvoor toestemming voelen van de moeder.
Vervolgens bezoekt, op een moment binnen twee weken na de datum van deze beschikking, de moeder met de minderjarigen, onder begeleiding van de GI en/of een familielid/vriendin va de moeder, de woning van de vader. Hierdoor weten zowel de moeder als de minderjarigen hoe het er daar uitziet en kunnen de minderjarigen op non-verbale wijze toestemming van de moeder ervaren om daar te zijn. (…..)”
Vervolgens is onder rechtsoverweging 2.14 van de bestreden beschikking een opbouw van de zorgregeling bepaald voor een periode van 14 juni 2017 tot en met 1 oktober 2017 alsmede een vakantieregeling.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de GI de in de bestreden beschikking genoemde eerste twee stappen heeft overgeslagen dan wel hieraan een andere invulling heeft willen geven omdat deze stappen volgens de GI praktisch niet uitvoerbaar waren. Voorts is gebleken dat de omgang tussen de man en de kinderen, op een aantal verhinderingen na in verband met de zomervakantieperiode, nog steeds plaatsvindt op woensdagmiddagen gedurende drie uur, niet bij de man thuis en met als plaats van overdracht station [het station] . [kind b] is - na overleg tussen de man en de vrouw - op de woensdagmiddag die gelegen was voor de zitting van het hof niet met de man meegegaan, omdat zij zich daartegen verzette.
Met de rechtbank is het hof voorshands van oordeel dat een zorgvuldige opbouw van de zorgregeling tussen de man en de kinderen van groot belang is voor de kinderen. Nu ter zitting van het hof gebleken is dat de opbouw van de omgang zoals deze door de rechtbank is bepaald, is mislukt doordat niet voldaan is aan de volgens de rechtbank noodzakelijk geachte voorwaarden voor de start van de daadwerkelijke omgang, acht het hof tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking thans niet in het belang van de kinderen. Het belang van de vrouw en de kinderen bij rust in de huidige situatie, waarin de omgang op woensdagmiddagen plaatsvindt, weegt onder deze omstandigheden zwaarder dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Daarbij komt dat tenuitvoerlegging van de (opbouw van de) weekendregeling praktisch gezien niet meer mogelijk is, gelet op de omstandigheid dat rechtbank een (opbouw van de) weekendregeling heeft bepaald voor de periode van 14 juli 2017 tot en met 1 oktober 2017 echter zonder daarbij een opvolgende regeling vanaf 1 oktober 2017 te bepalen en de door de rechtbank bepaalde periode thans reeds verstreken is.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er gronden bestaan de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
schorst de werking van de beschikking van 24 mei 2017 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met kenmerk C/14/158252/FA RK 14-2301, voor zover deze de (opbouw van de) zorgregeling tussen de man en de kinderen betreft, totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak daarover zal zijn beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A. van Haeringen en
mr. A.P. Vaatstra, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op
7 november 2017 uitgesproken in het openbaar.