ECLI:NL:GHAMS:2022:197

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
23-001626-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot afpersing met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2006, was beschuldigd van poging tot afpersing en bedreiging met geweld. De tenlastelegging betrof een incident op 18 juni 2020 te Uithoorn, waarbij de verdachte een telefoon (iPhone 11) van het slachtoffer wilde stelen door deze te bedreigen met een mes. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 9 september 2021 en 13 januari 2022 heeft het hof de verklaringen van de verdachte, de aangever en getuigen beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij een mes heeft gebruikt, en sprak hem vrij van de bedreiging. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk heeft geprobeerd de aangever onder druk te zetten om zijn telefoon af te geven, en verklaarde dit feit bewezen. De rechtbank had eerder een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf opgelegd, maar het hof besloot tot een deels voorwaardelijke taakstraf van 50 uren en 25 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden voor hulpverlening en schoolgang. Het hof benadrukte de ernst van de poging tot afpersing en de impact op de aangever, en nam de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001626-21
datum uitspraak: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-167704-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 september 2021 en 13 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een telefoon (Iphone 11), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- naar die [slachtoffer] toe te gaan en/of (vervolgens)
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tevoorschijn te halen en/of (vervolgens)
- het mes uit te klappen en/of (vervolgens)
- tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen:: "geef nu je telefoon" en/of (vervolgens)
- het mes tegen de (rechter)pols van die [slachtoffer] te houden en/of (vervolgens)
- het mes tegen de borst en/of nek(streek) van die [slachtoffer] te houden en/of te drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een telefoon (Iphone 11), geheel ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, door
- naar die [slachtoffer] toe te gaan en/of (vervolgens)
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tevoorschijn te halen en/of (vervolgens)
- het mes uit te klappen en/of (vervolgens)
- tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen:: "geef nu je telefoon" en/of (vervolgens)
- het mes tegen de (rechter)pols van die [slachtoffer] te houden en/of (vervolgens)
- het mes tegen de borst en/of nek(streek) van die [slachtoffer] te houden en/of te drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te Uithoorn, in elk geval in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een mes tevoorschijn te halen en/of (vervolgens)
- het mes uit te klappen en/of (vervolgens)
- te zeggen: "geef nu je telefoon" en/of (vervolgens)
- het mes tegen de (rechter)pols van die [slachtoffer] te houden en/of (vervolgens)
- het mes tegen de borst en/of nek(streek) van die [slachtoffer] te houden en/of te drukken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat er, na de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen, nog weinig steun is voor de verklaring van de aangever. Daarmee is op zijn minst genomen twijfel ontstaan over de juistheid van de verklaringen betreffende het vermeende gebruik van een mes door de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij een sleutel heeft gebruikt niet onaannemelijk is en dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat hij een mes heeft gebruikt. Daarbij neemt het hof de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen in aanmerking, waarbij het hof mede heeft gelet op de omstandigheid dat de politie hun eerdere en andersluidende verklaringen meer dan een week na het incident hebben opgenomen en betrekkelijk summier hebben geverbaliseerd, alsmede – in enige mate – de omstandigheid dat ook de aangever bij de raadsheer-commissaris inmiddels minder uitgesproken is over zijn waarnemingen van het mes. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden en de zich in het dossier bevindende
stillsdaarvan nemen de twijfel bij het hof onvoldoende weg.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook de inhoud van het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal als zodanig de twijfel bij het hof niet wegneemt en dat de enkele omstandigheid dat dit proces-verbaal pas negen dagen na het incident is opgemaakt en niet is ondertekend dus ook niet bepalend is geweest bij voorgaand oordeel, zodat het door het hof niet noodzakelijk wordt geacht daar nog nader onderzoek naar te laten doen.
Het hof is voorts van oordeel dat de overige onder 1 ten laste gelegde gedragingen in de gegeven omstandigheden geschikt waren om de aangever te bewegen tot de afgifte van zijn telefoon. Daarbij gaat het hof er van uit dat de verdachte onder dreiging van een scherp en/of puntig voorwerp tegen de aangever heeft gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de aangever niet om zijn telefoon heeft gevraagd en zelfs helemaal geen telefoon heeft gezien, zal het hof, gelet op de inhoud van de door de aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen, als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Het hof is tot slot van oordeel dat, bij het ontbreken van een scherp en/of puntig voorwerp in de tekst van het onder 2 ten laste gelegde feit, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde bedreiging, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2020 te Uithoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een telefoon (iPhone 11), toebehorende aan genoemde [slachtoffer],
- naar die [slachtoffer] toe is gegaan en vervolgens
- een scherp en puntig voorwerp tevoorschijn heeft gehaald en vervolgens
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd: ‘Geef nu je telefoon’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een leerstraf voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis en een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden meewerken aan de hulpverlening vanuit IFA en naar school en/of stage gaan volgens het rooster, en met het aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf dan de rechtbank en geen leerstraf noch bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft onder dreiging van een scherp en puntig voorwerp geprobeerd de aangever te bewegen tot afgifte van zijn telefoon. De aangever is erg geschrokken van dit voorval. De verdachte heeft hierbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen gewin en geen enkel respect getoond voor het eigendomsrecht van de aangever. Daarnaast dragen dergelijke feiten in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 februari 2021 alsmede van hetgeen mevrouw [naam], zittingsvertegenwoordiger bij de Raad, op de terechtzitting in hoger beroep als actualisatie van betreffend advies naar voren heeft gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat bij de Raad nog steeds zorgen bestaan over de schoolgang en het sociale netwerk van de verdachte alsmede de omstandigheid dat de verdachte en zijn vader niet meewerken aan de hulpverlening. Door de Raad wordt de door de rechtbank opgelegde straf passend geacht. Voorts heeft het hof kennis genomen van hetgeen hieromtrent op de terechtzitting in hoger beroep door de verdachte en zijn vader naar voren is gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is lager dan de straf die door de rechtbank is opgelegd, nu het hof, anders dan de rechtbank, niet bewezen heeft verklaard dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde gedragingen met een mes heeft verricht en de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken. Het hof ziet, gelet op de voornoemde door de Raad geuite zorgen, wel toegevoegde waarde in het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad ter terechtzitting in hoger beroep zijn geadviseerd en door de rechtbank zijn opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening vanuit IFA.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde volgens zijn rooster naar school en/of stage gaat (ook als dit online is).
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 januari 2022.
Mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]