ECLI:NL:GHAMS:2022:1960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.266.429/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlening van exequatur aan uitspraak International Court of Arbitration Parijs in geschil tussen reisbureau en agent

In deze zaak verzoekt een internationaal reisconcern, aangeduid als [verzoekster], om erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat is gewezen door het International Court of Arbitration in Parijs. Het geschil betreft een lokale agent, aangeduid als [verweerster], die eerder een samenwerkingsovereenkomst had met [verzoekster]. De arbitrale uitspraak, gedaan op 7 april 2015, oordeelde dat [verweerster] de overeenkomst rechtsgeldig had beëindigd en dat zij USD 10.000,-- aan boetes verschuldigd was aan [verzoekster]. De vordering van [verweerster] tot vernietiging van deze uitspraak werd door het Cour d’Appel te Parijs afgewezen. In de onderhavige procedure verzet [verweerster] zich tegen het verlenen van exequatur aan de arbitrale uitspraak, met de stelling dat er weigeringsgronden zijn zoals bedoeld in het Verdrag van New York. Het hof verwerpt deze stellingen en oordeelt dat er geen aanleiding is om het cassatieberoep af te wachten. Het hof erkent het arbitrale vonnis en verleent het exequatur, waarbij [verweerster] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.266.429/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2022
inzake
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. J.K. van Hezewijk te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Ecuadoraans recht
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , [land] ,
gerekwestreerde,
advocaat: mr. A.E. de Paepe te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerster] genoemd.
1.2.
Verwezen wordt naar de tussenbeschikking van 23 februari 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
1.3.
Hierna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- akte uitlating uitspraak Cour d’Appel Parijs van 12 januari 2021 (hierna ook “Franse hof”) van 17 juni 2021 zijdens [verweerster] , met producties;
- akte uitlating n.a.v. uitspraak Cour d’Appel Parijs 12 januari 2021 van 15 juli 2021 van [verzoekster] ;
- akte houdende overlegging producties zijdens [verzoekster] van 17 september 2021;
- akte uitlating producties zijdens [verweerster] van 14 oktober 2021.
Voorafgaand aan inzending van de laatste twee aktes heeft nog schriftelijke correspondentie op 26 en 27 juli 2021 plaatsgevonden tussen partijen en de griffie van het hof. Deze correspondentie bevindt zich bij de stukken.
1.4.
Partijen is bij e-mail van 14 maart 2022 bericht dat de samenstelling van het hof die de tussenbeschikking heeft gegeven enigszins is gewijzigd en dat ingevolge ECLI:NL:HR:2020:472 partijen een termijn van veertien dagen is verleend om kenbaar te maken of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen, bij gebreke waarvan uitspraak zou worden gedaan door de nieuwe samenstelling. Geen van partijen heeft hierop gereageerd.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is een lokaal reisbureau in [land] . [verzoekster] is een internationaal reisconcern gericht op dienstverlening voor zakelijke reizen. [verzoekster] gaat daarvoor partnerschappen aan met lokale reisbureaus, zoals voorheen [verweerster] en thans [bedrijf] (hierna “ [bedrijf] ”), die net als [verweerster] een reisbureau exploiteert. Directeur van [bedrijf] is [naam 1] (hierna “ [directeur bedrijf] ”).
2.2.
[verzoekster] en [verweerster] zijn met ingang van 1 april 2011 een “Partnership Agreement” (hierna: “de overeenkomst”) aangegaan, op grond waarvan [verzoekster] zich verbond aan [verweerster] een aantal diensten ter beschikking te stellen waaronder handelsmerken, contacten en marketing.
2.3.
Op 20 december 2011 heeft [verweerster] [verzoekster] in kennis gesteld van haar voornemen te fuseren met [bedrijf] , en heeft zij [verzoekster] verzocht in te stemmen met deze fusie.
Deze toestemming werd verleend op 23 januari 2012. In februari 2012 heeft [verweerster] aan [verzoekster] laten weten dat de fusie niet doorging. [verzoekster] heeft vervolgens de samenwerkingsovereenkomst met [verweerster] opgezegd op 1 maart 2012 en is per 20 april 2012 een samenwerkingsovereenkomst met [bedrijf] aangegaan.
2.4.
[verzoekster] heeft op 6 november 2012 een arbitrage procedure aanhangig gemaakt bij de International Court of Arbitration. Bij uitspraak van 7 april 2015 zijn de vorderingen van [verzoekster] grotendeels toegewezen en de tegenvorderingen van [verweerster] afgewezen. De International Court of Arbitration oordeelde - samengevat – dat [verzoekster] de overeenkomst met [verweerster] rechtsgeldig heeft beëindigd, dat [verweerster] , op straffe van dwagsommen, het gebruik van onder meer naam en handelsmerken van [verzoekster] moest staken, en dat zij USD 10.000,-- aan boetes verschuldigd is aan [verzoekster] .
2.5.
Bij arrest van 12 januari 2021 heeft het Cour d’Appel te Parijs het verzoek van [verweerster] tot vernietiging van de arbitrale uitspraak afgewezen. [verweerster] heeft tegen deze beslissing op 26 maart 2021 cassatieberoep ingesteld bij het Cour de Cassation in Frankrijk.

3.3. De verdere beoordeling

3.1.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel III van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958 (
Trb.1058,154), hierna “het verdrag van New York”, het uitgangspunt is dat scheidsrechterlijke uitspraken die zijn gewezen in andere verdragsluitende staten worden erkend en voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn.
3.2.
Artikel V lid 1 van het Verdrag van New York luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes tot the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:(…)(b) The party against whom the award is invoked was not given proper notice of the appointment of the arbitrator or of the arbitration proceedings or was otherwise unable to present his case; or
(c ) The award deals with a difference not contemplated by or not falling within the terms of submission to arbitration, or it contains decisions on matters beyond the scope of the submission to arbitration (…);
(…)(d) The composition of the arbitral authority or the arbitral procedure was not in accordance with the agreement of the parties (…).(…)”3.4. In artikel V lid 2 sub b van het Verdrag van New York is voorts als weigeringsgrond opgenomen:
“The recognition or enforcement of the award would be contrary to the public policy of that country.”
3.5.
In de onderhavige exequaturprocedure heeft [verweerster] aangevoerd dat een van de drie arbiters, [naam 2] (hierna: [arbiter] ), ten onrechte niet heeft voldaan aan zijn disclosure verplichtingen op grond van de artikelen 11 lid 2 en lid 3 van de toepasselijke ICC Rules, en 1456 lid 2 en 1510 van de Franse Code de Procedure Civile, en dat [arbiter] niet onpartijdig was. Daarmee doen zich volgens [verweerster] de hiervoor genoemde weigeringsgronden van artikel V lid 1 sub b en d, alsmede de weigeringsgrond van artikel V lid 2 sub b voor. Voorts heeft [verweerster] aangevoerd dat het scheidsgerecht meer heeft toegewezen dan gevorderd, waarmee de in artikel V lid 1 sub c geformuleerde weigeringsgrond zich voordoet.
3.6.
De door [verweerster] geëntameerde procedure bij het Franse Hof strekte tot vernietiging van de arbitrale uitspraak waarvan in de onderhavige procedure tenuitvoerlegging wordt verzocht. In de procedure bij het Franse Hof heeft [verweerster] daartoe – in de kern – dezelfde gronden aangevoerd, te weten dat het scheidsgerecht oneigenlijk was samengesteld en dat het scheidsgerecht buiten haar opdracht is getreden. Het hof toetst in de onderhavige zaak zelfstandig of zich weigeringsgronden voordoen zoals genoemd in artikel V van het verdrag van New York. Dit laat onverlet dat het hof bij zijn oordeel kan meewegen dat het Franse hof het verzoek tot vernietiging van de arbitrale uitspraak heeft afgewezen en dat (in Frankrijk) de arbitrale uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
Samenstelling scheidsgerecht, onpartijdigheid arbiter
3.7.
Het hof is van oordeel dat zich geen weigeringsgronden voordoen zoals bedoeld in de artikelen V lid 1 sub b en d en artikel V lid 2 sub b van het Verdrag van New York, en zal het verzoek van [verzoekster] toewijzen. Het volgende is daartoe redengevend.
3.8.
Vooropgesteld wordt dat van (een schijn van) partijdigheid onder meer sprake is wanneer de arbiter zakelijke, vriendschappelijke en/of familiebetrekkingen onderhoudt met een partij die op enige wijze direct dan wel indirect belang heeft bij de uitkomst van de arbitrage. Het hof is - op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden - van oordeel dat daarvan geen sprake is: [bedrijf] is geen partij in de arbitrage, en de samenwerkingsovereenkomst tussen [verzoekster] en [bedrijf] is gesloten ruim vóór het aanhangig maken van de arbitrage, zodat de uitkomst van de arbitrageprocedure geen verandering kon brengen in de contractuele betrekkingen tussen [verzoekster] en [bedrijf] . [verweerster] heeft betoogd dat het belang van [bedrijf] is gelegen in de concurrentiebelangen van [bedrijf] : bij een voor [verzoekster] nadelige uitkomst van de procedure zouden [bedrijf] en [verweerster] de markt moeten delen, terwijl bij een gunstige uitkomst [verweerster] als concurrent van [bedrijf] zou verdwijnen. Het hof verwerpt dit betoog. Inzet van de arbitrage aan de zijde van [verweerster] was immers niet dat [verweerster] op enige wijze zou terugkeren als agent van [verzoekster] . [verweerster] heeft ook geen herstel en/of naleving van de samenwerkingsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerster] gevorderd. [verweerster] heeft voorts betoogd dat een belang van [bedrijf] bij de uitkomst van de arbitrageprocedure is gelegen in het feit dat de tussen [verweerster] en [bedrijf] in [land] aanhangige procedure, welke gegrond is op onrechtmatige concurrentie, deels hetzelfde feitencomplex betreft. Ook dit betoog faalt, omdat in een (arbitraal) geding waarbij [bedrijf] geen partij is, niet kan worden vastgesteld of [bedrijf] onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld zoals [verweerster] lijkt te betogen.
Het feit dat [bedrijf] in de arbitrageprocedure is aangemerkt als “Other Relevant Entity” doet aan het voorgaande niet af. Ten slotte kan ook de stelling van [verweerster] dat [bedrijf] een reis voor [arbiter] heeft betaald, evenmin tot een ander oordeel leiden nu niet is gebleken dat [bedrijf] de bedoelde reis heeft betaald.
Scheidsgerecht buiten opdracht getreden?3.9. [verweerster] heeft voorts als weigeringsgrond aangevoerd dat het scheidsgerecht buiten haar opdracht is getreden (artikel V lid 1 sub c Verdrag van New York), door andere en hogere dwangsommen op te leggen dan gevorderd door [verzoekster] in de arbitrale procedure. [verzoekster] had twee dwangsommen van USD 1.000,-- per onderdeel gevorderd, terwijl het scheidsgerecht het volgende heeft toegewezen:
“342. Grants [verzoekster] ’s request to award judicial penalties in an amount of USD 10.000,- per day.(…)348. [verweerster] shall pay USD 10.000,-- per day until all signage displaying [verzoekster] ’s name and trademarks are removed, and a further USD 1.000,- per day until [verzoekster] ’s domain name is refunded to [verzoekster] .”[verweerster] stelt dat het scheidsgerecht (i) hiermee buiten haar opdracht is getreden, (ii) de beslissing tot het opleggen van andere en hogere dwangsommen dan verzocht had moeten motiveren en (iii) partijen de gelegenheid had moeten bieden zich uit te laten over haar voornemen om een hogere dwangsom dan verzocht toe te kennen.
Het hof oordeelt dat, nu vast staat dát door [verzoekster] dwangsommen zijn gevorderd, het bepalen van de hoogte behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het scheidsgerecht, en dat het scheidsgerecht evenmin was gehouden om haar beslissing dienaangaande te motiveren en/of partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.
Opschorting in afwachting van cassatie
3.1
[verweerster] heeft, ten slotte, betoogd dat de zaak (opnieuw) moet worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van het tegen de uitspraak van het Franse Hof ingestelde cassatieberoep. Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat het Verdrag van New York een sterke presumptie kent van tenuitvoerlegging, en dat aanhouding van de exequaturprocedure slechts in bijzondere gevallen dient plaats te vinden. Nu reeds een aanhouding heeft plaatsgevonden in verband met de vernietigingsprocedure bij het Franse Hof, deze als laatste feitelijke instantie de vernietigingsvordering heeft afgewezen, cassatieberoep slechts op beperkte juridische gronden mogelijk is en [verweerster] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan een vernietiging van de uitspraak van het Franse Hof te verwachten is terwijl voorts geen concrete datum is genoemd waarop de uitspraak door het Franse Cour de Cassation verwacht kan worden, ziet het hof geen aanleiding voor een verdere aanhouding.
Conclusie3.11. Het voorgaande betekent dat de door [verzoekster] verzochte erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging zullen worden verleend. [verweerster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.Beslissing

Het hof:
erkent het op 7 april 2015 door het International Court of Arbitration te Parijs onder nummer 19058/GFC tussen partijen gewezen arbitraal vonnis en verleent verlof tot tenuitvoerlegging daarvan;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 741,-- aan verschotten en € 2.228,-- aan salaris.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Boot en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.