ECLI:NL:GHAMS:2022:1957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.285.189/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vorderingen in het kader van renteswaps tussen [X] B.V. en de Coöperatieve Rabobank U.A.

In deze zaak heeft [X] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van [X] tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. werden afgewezen. De zaak betreft renteswaps en de gecedeerde vorderingen van partijen die een schuld aan de Rabobank hebben. De rechtbank had het beroep van Rabobank op verrekening gehonoreerd, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen van [X]. In hoger beroep betwist [X] deze beslissing en stelt dat de Renteswaps terecht zijn vernietigd. De rechtbank had vastgesteld dat Rabobank vorderingen op [Y] B.V. en [Z] VOF had, die hoger waren dan de door [X] gevorderde bedragen. Dit leidde tot de vraag of Rabobank haar vorderingen kon verrekenen met de gecedeerde vorderingen van [X]. Het hof oordeelt dat Rabobank bevoegd is om haar tegenvorderingen in verrekening te brengen, ondanks de cessie van de vorderingen van [Y] en [Z]. De grieven van [X] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [X] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.189/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/671160 / HA ZA 19-911
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2022
inzake
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. N.A.W.E. Jansen te Utrecht,
tegen
DE COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Partijen worden hierna [X] en Rabobank genoemd.

1.De zaak in het kort

[X] heeft in verband met een aantal renteswaps vorderingen ingesteld tegen de Rabobank. Het gaat om aan haar gecedeerde vorderingen van [Y] B.V. en v.o.f. [Z] , die allebei een schuld aan Rabobank hebben met een hoger beloop dan de door [X] gevorderde bedragen. De rechtbank heeft het beroep van Rabobank op verrekening gehonoreerd en de vorderingen van [X] afgewezen. [X] bestrijdt dit oordeel in hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

[X] is bij dagvaarding van 29 september 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres in conventie en verweerster in (voorwaardelijke) conventie en Rabobank als gedaagde in conventie en eiseres in (voorwaardelijke) reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 mei 2022 doen bepleiten door hun advocaten voornoemd en Rabobank ook door mr. C.F.B. Groot Rouwen, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – haar vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.
Rabobank heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt. Met haar verzoek om in hoger beroep aanvullende feiten vast te stellen gaat [X] eraan voorbij dat vaststaande feiten slechts behoeven te worden weergegeven voor zover zij aan de beslissing van de rechter ten grondslag liggen (art. 230 lid 1 onder e Rv). Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Er zijn twee aktes van cessie d.d. 1 augustus 2016, waarin staat dat [X] de vorderingen van [Y] B.V. (hierna: [Y] ) respectievelijk [Z] VOF (hierna: [Z] ) op Rabobank uit hoofde van de hierna te noemen renteswaps I tot en met IV heeft overgenomen.
3.2
[Y] is in 2006 opgericht door [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ), haar indirect bestuurder en aandeelhouder die bij oprichting zijn eenmanszaak heeft ingebracht in [Y] .
3.3
Op 23 november 2005 heeft [bestuurder] (handelend als eenmanszaak) bij Rabobank een forward starting renteswap afgesloten, met een looptijd van 1 januari 2007 tot
1 januari 2012 en een initiële hoofdsom van € 2 miljoen (hierna: Renteswap I). Deze renteswap is tot het einde van de looptijd uitgediend.
3.4
In juni 2006 heeft Rabobank aan [Y] twee variabelrentende financieringen verstrekt van in totaal € 3,1 miljoen. Op 18 juni 2007 heeft [Y] een forward starting renteswap bij Rabobank afgesloten, met een looptijd van 1 juli 2008 tot 1 juli 2015 en een initiële hoofdsom van € 2,9 miljoen (hierna: Renteswap II).
3.5
In april 2008 heeft [Y] haar financiering afgelost. Rabobank heeft op
15 mei 2008 een nieuwe variabelrentende financiering verstrekt aan [Y] van in totaal € 17,2 miljoen met een looptijd van zeventien jaar, onder de voorwaarde van afdekking van 80% van het renterisico. [Y] heeft op 9 juni 2008 bij Rabobank een forward starting renteswap afgesloten, met een looptijd van 1 oktober 2009 tot 1 oktober 2017 en een initiële hoofdsom van € 3,5 miljoen (hierna: Renteswap III).
3.6
Op 6 maart 2014 heeft Rabobank de financieringsrelatie met [Y] opgezegd met een opzegtermijn van twee maanden. Op 26 maart 2014 heeft Rabobank Renteswap II, met een negatieve marktwaarde van € 92.950,00 en Renteswap III, met een negatieve marktwaarde van € 541.000, beëindigd.
Na het uitwinnen van zekerheden door de Rabobank, resteert een vordering van Rabobank van € 4.281.341,50 op [Y] .
3.7
Op 22 november 2007 heeft Rabobank aan [Z] een variabelrentende financiering, bestaande uit drie geldleningen en een krediet in rekening-courant, verstrekt van in totaal € 2.842.000 en een looptijd van ongeveer twaalf jaar voor de geldleningen en 31 januari 2008 als voorziene opnamedatum.
Op 6 december 2007 heeft [Z] bij Rabobank een forward starting renteswap afgesloten, met een looptijd van 1 februari 2008 tot 1 februari 2018 en een hoofdsom van € 2.410.000 (hierna ook: Renteswap IV).
3.8
Op 31 mei 2012 heeft Rabobank de financiering van [Z] , met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, opgezegd en Renteswap IV beëindigd. De negatieve marktwaarde van deze renteswap bedroeg op dat moment
€ 212.700. Na uitwinning van zekerheden door Rabobank, resteert een vordering van
€ 793.563,57 op [Z] .
3.9
Op 13 juni 2013 heeft Rabobank met [Z] , vennoot van [Z] , een vaststellingsovereenkomst tot niet-invordering gesloten
.In deze overeenkomst staat onder meer:
“7. De bank verklaart dat na ontvangst van de onder artikel 2 genoemde betaling, de alsdan geldende restant-vordering buiten invordering zal worden gesteld.
8. Partijen verklaren dat de onderhavige overeenkomst wordt aangegaan onder de navolgende - elk voor zich - ontbindende voorwaarden:
a.
a) dat de debiteur bij ondertekening dezer akte eigen vermogen blijkt te bezitten, anders dan de inboedel als bedoeld in artikel 3:5 BW en de in art. 6 vermelde goederen;”.
3.1
Bij brieven van 20 maart 2018 en 17 april 2018 aan Rabobank heeft [X] Renteswap I tot en met IV (hierna tezamen: de Renteswaps) buitengerechtelijk vernietigd.

4.Beoordeling

4.1
[X] vordert dat voor recht zal worden verklaard dat de Renteswaps terecht zijn vernietigd, althans dat het hof de Renteswaps alsnog zal vernietigen. Daarnaast vordert zij veroordeling van Rabobank tot betaling van de onder de Renteswaps door [Z] en [Y] betaalde rente en de negatieve waarde van de Renteswaps bij tussentijdse beëindiging, € 497.476,06 respectievelijk
€ 1.901.574,29, met rente.
Rabobank vordert voorwaardelijk een verklaring voor recht dat zij de vordering van [X] heeft voldaan door verrekening met haar restantvorderingen, respectievelijk dat zij tot verrekening bevoegd is.
4.2
De rechtbank heeft het beroep op verrekening van Rabobank in conventie gehonoreerd en de vorderingen van [X] afgewezen. De rechtbank is niet toegekomen aan beoordeling van de vorderingen van Rabobank, die waren ingesteld onder de voorwaarde dat haar beroep op verrekening niet zou worden gehonoreerd. De grieven van [X] richten zich tegen de afwijzing van haar vorderingen in het bestreden vonnis en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Rabobank handhaaft haar beroep op verrekening en haar voorwaardelijke vordering.
4.3
Rabobank heeft onbetwist vorderingen op [Y] en [Z] met een hoger beloop dan de door [X] gevorderde bedragen. [X] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen van Rabobank op [Y] en [Z] waren opgekomen en opeisbaar waren voordat zij aan [X] werden gecedeerd. Dit geldt dus als vaststaand in hoger beroep. Dat brengt met zich dat Rabobank op grond van art. 6:130 lid 1 BW bevoegd is, ondanks de cessie van de vorderingen van [Y] en [Z] , haar tegenvorderingen op [Y] en [Z] in verrekening te brengen, waardoor zij per saldo niets meer is verschuldigd. De grieven 1 en 2, waarmee [X] betoogt dat niet is voldaan aan de in art. 6:130 lid 1 BW gestelde eis van voldoende samenhang tussen de te verrekenen vorderingen, behoeven geen bespreking. Voor zover [X] met deze grieven betoogt dat de in art. 6:130 lid 1 BW neergelegde eisen van opeisbaarheid en samenhang cumulatief zijn, gaat zij uit van een verkeerde lezing van deze bepaling. Het tussen beide eisen geplaatste woord ‘of’ brengt tot uitdrukking dat het om alternatieve eisen gaat.
4.4
Grief 3 gaat niet op. Anders dan [X] tot uitgangspunt neemt, is voor verrekening van de vorderingen van Rabobank met aan [X] gecedeerde vorderingen niet vereist dat Rabobank voorafgaand aan de cessie een verrekeningsverklaring aan [Y] en [Z] had uitgebracht.
4.5
Met grief 6 betoogt [X] dat art. 6:135 aanhef en onder b BW in de weg staat aan verrekening. Deze grief faalt omdat [X] haar stelling dat Rabobank opzettelijk haar zorgplicht heeft geschonden jegens [Y] en [Z] niet althans onvoldoende heeft geconcretiseerd of onderbouwd.
4.6
De onder 3.9 bedoelde vaststellingsovereenkomst is alleen gesloten met de vennoot [Z] en heeft alleen betrekking op de vordering van Rabobank op deze vennoot, niet op de vordering op [Z] . Reeds daarom staat deze overeenkomst niet in de weg aan verrekening van de vordering op de [Z] . Grief 4 over uitleg van art. 8 van de vaststellingsovereenkomst behoeft dan ook geen (verdere) bespreking.
4.7
Ook grief 5 faalt. [X] heeft in hoger beroep voor het eerst betoogd dat Rabobank haar recht om beroep te doen op verrekening heeft verwerkt. [X] heeft echter nagelaten dit betoog afdoende te onderbouwen. Enkel stilzitten door de bank levert geen rechtsverwerking op.
4.8
De hiervoor genoemde grieven van [X] falen. De andere grieven van [X] kunnen ook niet leiden tot toewijzing van haar vorderingen en behoeven daarom geen bespreking. Het beroep van Rabobank op verrekening van de vorderingen van [X] tot betaling van € 497.476,06 en € 1.901.574,29 slaagt. De door [X] gevorderde verklaring voor recht moet bij gebrek aan belang worden afgewezen. Niet wordt toegekomen aan beoordeling van de voorwaardelijke vordering van Rabobank. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [X] wordt afgewezen, nu zij geen stellingen te bewijzen heeft aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 5.517 aan verschotten en € 17.115 voor salaris en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, J.W.M. Tromp en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.