ECLI:NL:GHAMS:2022:1956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.285.722/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens onderbedeling op basis van akte van verdeling tussen voormalige partners met vragen over misbruik van omstandigheden en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak gaat het om een vordering wegens onderbedeling die is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een akte van verdeling die op 6 oktober 2016 is opgemaakt. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben samen een woning gekocht en [appellant] heeft zijn aandeel in de woning overgedragen aan [geïntimeerde]. [Appellant] stelt dat hij recht heeft op zijn aandeel in de overwaarde van de woning en heeft [geïntimeerde] verzocht om de woning te verkopen of zijn aandeel in de overwaarde uit te keren. [Geïntimeerde] heeft hier niet op gereageerd, wat heeft geleid tot de rechtszaak.

In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat hem heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. [Appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn vordering wegens onderbedeling niet opeisbaar is en dat zijn beroep op misbruik van omstandigheden niet is gehonoreerd.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geoordeeld dat de akte van verdeling geen andere uitleg toelaat dan dat [appellant] pas recht heeft op zijn aandeel in de overwaarde onder bepaalde voorwaarden. Ook het beroep op ongerechtvaardigde verrijking is door het hof afgewezen, omdat de verrijking van [geïntimeerde] zijn grond vindt in de akte van verdeling. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.285.722/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/677901 HA ZA 20-13
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. L. Nix te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 30 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Daarna hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 26 april 2022 doen toelichten, beiden door hun voornoemde advocaat, waarbij de advocaat van [appellant] pleitaantekeningen heeft overgelegd. Tevens is aan [appellant] akte verleend van het in het geding brengen van een productie. Partijen en advocaten hebben daarnaast vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog zijn vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft hij geconcludeerd tot verwerping daarvan, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft zij geconcludeerd dat als het hof zal oordelen dat [geïntimeerde] aan [appellant] enig bedrag ter zake van vergoeding van overwaarde of vergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking verschuldigd is, het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat op dit bedrag in mindering zal strekken de helft van de door [geïntimeerde] op de hypothecaire lening ter zake van de woning aan de [straatnaam] 16 te [plaats] betaalde bedragen aan rente, premie en aflossing tot een bedrag van € 64.490,33 alsmede een door [geïntimeerde] voor [appellant] betaalde geldlening tot een bedrag van € 9.000,00.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van door hem gedane hypotheekbetalingen.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] en [geïntimeerde] hebben een affectieve relatie gehad. Op 29 juni 2007 hebben zij samen een woning gekocht gelegen aan de [straatnaam] 16 te [plaats] (verder: de woning). Op 6 oktober 2016 heeft [appellant] zijn aandeel in de gemeenschappelijke eigendom van de woning overgedragen aan [geïntimeerde] .
(ii) In de notariële akte van verdeling tussen partijen van 6 oktober 2016 staat, voor zover hier van belang, het volgende (op pagina 11) vermeld:

OVERBEDELING / SCHULDIGERKENNING
De onderhavige verdeling leidt tot een overbedeling van verkrijger ten bedrage van de helft van de overwaarde op het moment van uiteindelijke verkoop van het onroerend goed.
Vervreemder ziet thans uit hoofde van een natuurlijke verbintenis af van de opeising van het bedrag van zijn onderbedeling, zulks evenwel onder de navolgende voorwaarden.
Over het schuldig erkende bedrag is verkrijger aan vervreemder wegens de hiervoor omschreven natuurlijke verbintenis geen rente verschuldigd.
Het bedrag van overbedeling van verkrijger is door vervreemder opeisbaar:
1. bij de verkoop gevolgd door de levering van het registergoed.
2. bij beslag op het registergoed, bij haar faillissement of surséance van de verkrijger of aanvrage daartoe en in alle andere gevallen waarin zij het vrije beheer over een of meer van zijn goederen verliest.”
(iii) [appellant] wil thans aanspraak maken op zijn aandeel in de overwaarde van de woning en heeft in 2019 [geïntimeerde] verzocht de woning te verkopen dan wel in elk geval zijn aandeel in de (huidige) overwaarde aan hem uit te keren. [geïntimeerde] is niet op dit verzoek ingegaan.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt tot betaling van de helft van de overwaarde na taxatie van de woning, primair ter uitvoering van de akte van verdeling van 6 oktober 2016 en subsidiair uit hoofde van schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en van haar kant voorwaardelijk in reconventie gevorderd, kort gezegd, dat als zij zal worden veroordeeld enig bedrag aan [appellant] te betalen, de rechtbank [appellant] veroordeelt tot betaling van € 66.583,10 wegens verrekening van verschenen termijnen van rente en aflossing op de hypotheekschuld. [appellant] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep in conventie de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt [appellant] in principaal appel met vijf grieven op, terwijl [geïntimeerde] daartegen voorwaardelijk incidenteel appel heeft ingesteld.
3.4.
Het door [geïntimeerde] voorwaardelijk ingestelde incidentele appel is geen hoger beroep tegen het bestreden vonnis, omdat door haar geen grief wordt aangevoerd en geen vernietiging van dit vonnis wordt gevorderd. Het is een herhaling en vermeerdering van haar vordering in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie, waaraan het hof slechts zal toekomen indien in principaal appel het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd.
3.5.
De eerste grief richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat de vordering van [appellant] wegens onderbedeling op dit moment niet opeisbaar is. [appellant] voert daartoe aan dat niet te veel van de letterlijke tekst van de akte van verdeling moet worden uitgegaan, omdat uitsluitend [geïntimeerde] in dat geval bepaalt wanneer hij, [appellant] , over zijn aandeel kan beschikken en dat onbillijk is voor hem. Bovendien maakt de (letterlijke) uitleg van die akte door de rechtbank volgens [appellant] inbreuk op de regel vervat in artikel 3:178 BW dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Volgens [appellant] wegen zijn belangen daarbij zwaarder dan die van [geïntimeerde] , omdat het hem niet is gelukt een BBZ-voorziening te verkrijgen en de onverdeeldheid maakt dat hij geen onafhankelijk bestaan kan opbouwen.
3.6.
Het hof overweegt dat in het onderhavige geval bij de notariële akte van 6 oktober 2016 een verdeling al
heeftplaatsgevonden doordat [appellant] daarbij zijn aandeel in de gemeenschappelijke eigendom van de woning heeft overgedragen aan [geïntimeerde] , zodat artikel 3:178 BW hier niet (meer) voor toepassing in aanmerking komt. Dat [appellant] na weigering van de BBZ-voorziening teleurgesteld is over die verdeling en, achteraf bezien, wellicht voor een andere constructie dan de bij akte van verdeling gevolgde had willen kiezen, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Wat de uitleg van de akte betreft geldt dat de tekst van de akte geen andere uitleg toelaat dan dat [appellant] bij verdeling een
voorwaardelijkevordering heeft verkregen die eerst opeisbaar wordt in de hiervoor (onder 3.1 sub (ii)) genoemde gevallen, en dat [appellant] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat partijen over en weer die akte redelijkerwijs anders hadden kunnen en moeten begrijpen. De conclusie is dat
grief 1geen succes heeft.
3.7.
Met de tweede grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW niet heeft gehonoreerd. [appellant] stelt in dit verband, kort samengevat, dat hij in financiële problemen is geraakt omdat hij door weigering van de BBZ-voorziening – waarvan het verkrijgen aanleiding was om te kiezen voor de bij akte van verdeling gevolgde constructie – niet voldoende huisvesting en inkomen heeft om in zijn bestaan te kunnen voorzien.
3.8.
Het hof verwerpt dit betoog. Misbruik van omstandigheden is een wilsgebrek dat kan worden ingeroepen om de totstandkoming van een rechtshandeling – hier: de totstandkoming van de akte van verdeling – aan te tasten door deze te vernietigen. Dat heeft [appellant] achterwege gelaten. Bovendien is daarvoor onder meer vereist dat degene die daarop een beroep doet bijzondere omstandigheden stelt waardoor hij/zij is bewogen tot het verrichten van die rechtshandeling. Ook dat heeft [appellant] niet gedaan. De omstandigheden waarop hij met name een beroep doet in dit verband betreffen de gevolgen van weigering van de BBZ-voorziening voor hem, en hebben dus betrekking op de periode
natotstandkoming van de akte van verdeling. Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat een beroep op de akte van verdeling door [geïntimeerde] misbruik van bevoegdheid oplevert dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, faalt dit beroep, reeds omdat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen. Daarbij merkt het hof ten overvloede op dat de stelling van [appellant] dat hij heeft bijgedragen in de hypothecaire lasten, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] , in het geheel niet is komen vast te staan. Het door [appellant] ter zake gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat dat kennelijk betrekking heeft op schriftelijk bewijs dat [appellant] al in het geding had behoren te brengen, als hij daarover beschikt. Ook
grief 2wordt verworpen.
3.9.
De derde grief bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [appellant] tevergeefs een beroep heeft gedaan op ongerechtvaardigde verrijking. Volgens [appellant] is er wel degelijk sprake van een verrijking van [geïntimeerde] ten koste van hem, nu het doel waarmee hij de akte van verdeling is aangegaan niet is bereikt omdat hij de BBZ-voorziening niet heeft verkregen. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog omdat, ook als ervan wordt uitgegaan dat zich hier een verrijking heeft voorgedaan, deze niet ongerechtvaardigd is geweest. Een verrijking is immers niet ongerechtvaardigd indien deze zijn grond vindt in een rechtshandeling. Dat geval doet zich hier voor, omdat aan die (mogelijke) verrijking de akte van verdeling ten grondslag ligt en het bestaan alsmede de legitimerende functie daarvan, zo volgt uit het voorgaande, niet met succes door [appellant] wordt bestreden. Dit betekent dat
grief 3evenmin terecht is voorgesteld.
3.10.
De vierde grief kan niet als grief worden gekwalificeerd, omdat daarmee het vonnis waarvan beroep niet wordt bestreden, zodat het hof
grief 4buiten bespreking laat. Het hof ziet geen aanleiding de proceskosten te compenseren, zodat het, gelet op de uitkomst van het geschil, [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zal veroordelen in de proceskosten. Dit betekent dat ook
grief 5geen succes heeft.
3.11.
De slotsom luidt dat het principale appel faalt en dat daarom aan het voorwaardelijk incidentele appel niet wordt toegekomen. Het vonnis waarvan beroep zal voor zover in conventie gewezen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in principaal appel.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 332,00 voor verschotten en op € 2.228,00 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.