ECLI:NL:GHAMS:2022:1949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.299.424/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opdracht tot installatie van een keuken met verzuim, ontbinding en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] niet naar behoren had voldaan aan zijn verplichtingen uit een overeenkomst met [geïntimeerde] voor de installatie van een keuken. De overeenkomst hield in dat [appellant] een keuken zou ontwerpen, maken en installeren voor een bedrag van € 10.000,-. Echter, [geïntimeerde] stelde dat de keuken niet voldeed aan de gemaakte afspraken en dat er gebreken waren die niet waren hersteld, ondanks een ingebrekestelling. De rechtbank had de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 8.000,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat [geïntimeerde] haar recht op schadevergoeding had verwerkt en dat hij niet in verzuim was. Het hof oordeelde echter dat [appellant] na deugdelijke ingebrekestelling in verzuim was geraakt, omdat hij niet binnen een redelijke termijn de gebreken had hersteld. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] recht had op schadevergoeding, omdat zij extra kosten had moeten maken om de keuken door een derde te laten installeren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.299.424/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 8215911 CV19-25537
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Schippers te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 maart 2021 in hoger beroep gekomen van het mondeling tussenvonnis van 15 juli 2020 en van het eindvonnis van 18 december 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer door de rechtbank gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.5. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1.
[geïntimeerde] heeft een appartement in [plaats] .
2.2.
[geïntimeerde] heeft [appellant] opdracht gegeven om een vloer te leggen, een keukenontwerp te maken en de keuken te maken en installeren. De keuken moest geschikt zijn om als privé-keuken te gebruiken en als ruimte om workshops te geven en zodoende als pantry en werktafel te functioneren.
2.3.
Op 25 januari 2015 heeft [geïntimeerde] een e-mail aan [appellant] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Jij wilt de keuken inclusief apparatuur ontwerpen, maken en leveren voor € 10.000,-. (…) De aannemer zorgt voor de aansluitingen van de keuken. Kun je nagaan of bovenstaande klopt en wat er verder nog nodig is?”
2.4.
[appellant] heeft dezelfde dag geantwoord :
“Alles zoals ik bedoelde. Plaatsen keuken incl! Spreek je later”
Op 24 juli 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een e-mail gestuurd. Deze luidt voor zover van belang als volgt:
“Nadat je team hier was op 25 juli 2015 liet je me weten dat de keuken wat jou betreft af is. (…)
Echter de keuken is niet af en voldoet niet aan de afspraken die we maakten. (…)
Daarom verzoek en sommeer ik je hierbij om voor 1 september 2015 alles af te maken tot in de staat die van een professioneel bedrijf verwacht mag worden, bij gebreke waarvan je in verzuim bent van de nakoming van onze overeenkomsten. (…) houd ik je aansprakelijk voor alle schade.”

3.Beoordeling

3.1.
In deze procedure vordert [geïntimeerde] betaling van € 10.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente alsmede veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Zij stelt daartoe, kort weergegeven, dat [appellant] , ook na daartoe ingebreke gesteld te zijn, de door haar aan hem opgedragen werkzaamheden niet goed heeft verricht alsmede dat zij daardoor schade heeft geleden tot een bedrag van € 10.000,--. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 8.000,--, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
Met zijn grieven 1 tot en met 3 stelt [appellant] dat [geïntimeerde] haar recht verwerkt heeft om schade te vorderen, dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om gebreken te herstellen en niet in verzuim is komen te verkeren, dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat [geïntimeerde] geen recht heeft op schadevergoeding.
3.3.
[appellant] erkent dat er gebreken waren in de door hem verrichte werkzaamheden en dat er nog zaken moesten worden aangepast en afgerond. [appellant] heeft niet gemotiveerd bestreden dat hij de e-mail van [geïntimeerde] van 24 juli 2015 heeft ontvangen. [geïntimeerde] heeft daarin meegedeeld dat de keuken nog niet af is en [appellant] gesommeerd om de werkzaamheden voor 1 september 2015 af te maken. [appellant] stelt daar tegenover dat hij tijdens een bezoek aan het appartement van [geïntimeerde] op 26 augustus 2015 is weggestuurd door een andere aannemer met de mededeling dat deze het werk over zou doen. [geïntimeerde] zou niet hebben ingegrepen.
3.4.
[geïntimeerde] heeft de door [appellant] gestelde gang van zaken op 26 augustus 2015 uitdrukkelijk bestreden. Zij stelt dat de aanwezige derde, [naam] , een vriend was en geen aannemer, dat zij in gesprek met de door [appellant] meegebrachte gemachtigde mr. H. Koning is geweest en dat – zo begrijpt het hof – [appellant] ondertussen sprak met [naam] . [geïntimeerde] stelt niet alleen dat [appellant] op eigen initiatief de woning is uitgelopen, maar ook dat het [appellant] duidelijk was dat [naam] [geïntimeerde] niet vertegenwoordigde. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht waarom hij meende dat [naam] – daargelaten wat deze zou hebben gezegd over het afmaken van het werk – [geïntimeerde] kon vertegenwoordigen. [appellant] heeft evenmin aangeboden feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat hij op de door hem gestelde mededelingen van [naam] mocht afgaan als waren deze namens [geïntimeerde] gedaan. Daarop stranden de grieven reeds. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft toegelicht waarom, als hij zou zijn weggestuurd, niet de door hem aangekondigde reactie van zijn advocaat is gekomen. Indien [appellant] zou menen dat hij bij de bespreking ten onrechte was weggestuurd, zou het erg voor de hand hebben gelegen dat hij onmiddellijk daarna – en binnen de toen nog erg korte termijn van de ingebrekestelling – zou hebben laten weten dat hij bevestiging wil ontvangen dat hij op het werk zou worden toegelaten dan wel dat hij niet meer hoefde te komen en [geïntimeerde] haar aanspraak op herstel liet varen. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom hij deze stap niet heeft genomen en zich door een derde heeft laten ‘wegsturen’. [appellant] heeft ook onvoldoende toegelicht waarom hij voorafgaand aan het bezoek aan het appartement geen enkele poging heeft gedaan om het werk af te maken. Dat knelt te meer, omdat hij daartoe al op 24 juli 2015 was gesommeerd terwijl hem na 26 augustus 2015 daartoe nog slechts enkele werkdagen overbleven.
Het hof concludeert dat [appellant] na deugdelijke ingebrekestelling in verzuim is geraakt doordat hij niet binnen redelijke termijn het werk heeft afgemaakt en dat hij daarom door [geïntimeerde] kan worden aangesproken op vergoeding van schade.
3.5.
Met de grieven 4 en 5 stelt [appellant] de schadebegroting door de rechtbank aan de orde. [appellant] stelt in het bijzonder dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat [geïntimeerde] slechts € 6.000,- heeft betaald voor de keuken.
Nadat [appellant] verzuimde de gebreken te herstellen, heeft [geïntimeerde] aan een derde opnieuw de installatie van een keuken opgedragen. [appellant] heeft onvoldoende bestreden dat, zoals [geïntimeerde] stelt, een vergelijkbare nieuwe keuken minstens € 12.199,83 kost. Daarnaast is onvoldoende bestreden dat afvoer van de door [appellant] geïnstalleerde keuken € 3.686,67 heeft gekost. [geïntimeerde] heeft dus € 15.886,50 (de som van € 12.199,83 en € 3.686,67) moeten betalen om alsnog de keuken te krijgen die [appellant] had moeten installeren. Aan die schade doet niet af of [appellant] slechts € 6.000,-- voor de door hem geïnstalleerde keuken zou hebben berekend, dit doet immers niet af aan de kosten die zij heeft moeten maken om alsnog de met de overeenkomst beoogde keuken te laten installeren door een derde.
In hoger beroep is evenmin voldoende bestreden dat het grootste gedeelte van de keuken van [appellant] onbruikbaar was. Dat hergebruik van onderdelen van de door hem geinstalleerde keuken tot een omvangrijke beperking van de hiervoor weergegeven kosten zou hebben geleid, is door [appellant] niet gesteld of toegelicht. Het hof schat de schade van [geïntimeerde] , rekening houdende met bovengenoemde bedragen en het gedeelte van de keuken dat nog bruikbaar was, op (afgerond) de helft van € 15.886,50: € 8.000,--.
Voor zover [appellant] nog stelt dat de gebreken aan de keuken aan langdurig gebruik zijn toe te schrijven, heeft hij onvoldoende toegelicht waarom dit langdurig gebruik tot gebreken zou moeten leiden. Het ging bovendien om gebreken die tijdens en kort na de werkzaamheden van [appellant] door [geïntimeerde] zijn geconstateerd. Ten aanzien van het betonnen blad heeft [appellant] weliswaar enige toelichting gegeven, maar die toelichting is onvoldoende, mede omdat de gebreken zich niet beperkten tot dat blad. Een en ander doet er daarom niet aan af dat, zoals [appellant] ook heeft erkend, de keuken gebreken vertoonde en het kan ook niet afdoen aan de conclusie dat de keuken die [appellant] heeft geïnstalleerd diende te worden vervangen. De grieven 4 en 5 falen.
3.6.
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,-- aan verschotten en € 787,-- aan salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D. Kingma en S. Van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.