ECLI:NL:GHAMS:2022:1940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
23-000164-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging jegens twee slachtoffers, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], op 22 juli 2016 op de Zeedijk in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1], die blind raakte aan één oog, en geweld tegen [benadeelde 2]. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat van invloed was op de strafmaat. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partijen van respectievelijk €24.000 en €1.000. Het hof overwoog dat de verdachte met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers had aangetast en de openbare orde had verstoord, wat gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000164-21
datum uitspraak: 30 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-650462-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1984,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en (de advocaten van) de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die (op de grond liggende) [benadeelde 1] tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- die [benadeelde 1] met een scherp en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft geslagen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een (onherstelbare) oogbeschadiging (blindheid aan één oog), althans enig ander zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door met dat opzet die [benadeelde 1] op/tegen het oog / gezicht te schoppen en/of die [benadeelde 1] met een scherp en/of hard voorwerp op/tegen het oog/gezicht te slaan;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of op of aan de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], door die [benadeelde 1] tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te trappen / schoppen en/of die [benadeelde 1] met een scherp en/of hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een (onherstelbare) oogbeschadiging (blindheid aan één oog), althans enig ander lichamelijk letsel heeft bekomen;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of op of aan de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], door die [benadeelde 2] met een scherp en/of hard voorwerp tegen de schouder en/of het lichaam te slaan en/of met gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of die (op de grond liggende) [benadeelde 2] tegen het hoofd en/of lichaam te trappen / schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde

In de lijn van wat door de advocaat-generaal en de verdediging is betoogd, komt het hof tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen wat de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet vast te stellen welke in de tenlastelegging genoemde specifieke geweldshandelingen door de verdachte zijn verricht.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde

1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016158995-37 van 11 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inclusief fotobijlagen [doorgenummerde pagina’s 94 tot en met 117].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring(en) van de verbalisant:
Naar aanleiding van de openlijke geweldpleging op de Zeedijk op 22 juli 2016 omstreeks 03.45 uur zijn camerabeelden gevorderd van [café], gevestigd [adres 2]. Het betreft de camerabeelden van de rokersruimte.
02.28.20 uur
[benadeelde 1] en [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt hier en hierna, na naamswijziging: [medeverdachte 1]) hebben zichtbaar ruzie met elkaar. Ze duwen elkaar en trekken aan elkaar. Er wordt door personen geprobeerd [benadeelde 1] en [medeverdachte 1] van elkaar te scheiden.
02.29.06 uur
[verdachte] probeert [medeverdachte 1] tegen te houden.
02.28.35 uur
[medeverdachte 2] komt de rokersruimte binnen.
02.30.55 uur
[medeverdachte 2] komt de rokersruimte binnen.

2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016158995-8 van 22 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina’s 28 tot en met 29].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring(en) van de verbalisanten of één van hen:
Op 22 juli 2016 zagen wij op de Zeedijk, ter hoogte van de Stormsteeg te Amsterdam, drie mannen in versnelde pas weglopen van een man welke op de grond bleef liggen. Wij zagen dat een van deze mannen, welke later bleek te zijn genaamd [medeverdachte 2]., geboren op [geboortedag 2]/1975 te [geboorteplaats 2], iets in zijn rechterhand had en langs zijn lichaam hield. Kennelijk om te verbergen dat hij iets in zijn handen had. Hierop hebben wij [medeverdachte 2] gemaand datgene wat hij in zijn hand had te laten vallen. Wij zagen dat [medeverdachte 2] een afgebroken fietsstandaard op de straat liet vallen. Hierop hebben wij op de Zeedijk [medeverdachte 2] aangehouden en de fietsstandaard inbeslaggenomen.
Wij zagen dat een andere man, welke later bleek te zijn genaamd [verdachte]., geboren op [geboortedag 1]-1984 te [geboorteplaats 1], wegliep bij de aanhouding van [medeverdachte 2]. Ik zag dat [verdachte] met versnelde pas doorliep en plots snel linksaf sloeg.
Later op de plaats delict liep een onbekende man naar ons toe. Wij hoorden dat de man zei: “Die klootzak heeft mij en mijn vriend keihard geslagen. Hij was er zeker bij. Samen met nog een man met een stuk T-shirt, die met een fles heeft geslagen. Ik ben echt hard in mijn rug geslagen door iemand.”
Goed: PL1300-2016158995-5224852 fietsstandaard

3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016158995-33 van 11 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 90].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring(en) van de verbalisant:
De persoon welke verklaarde mishandeld te zijn in het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 2] betreft [benadeelde 2]. Ik hoorde dat [benadeelde 2] tegen mij zei: “hij heeft mij en mijn vriend mishandeld”. Ik zag dat [benadeelde 2] hierbij naar [medeverdachte 2] wees.

4. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1300-2016158995-23 van 23 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 8 tot en met 25].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juli 2016 afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde 1]:
Ik was in de [café] in de rookruimte met mijn vriend [benadeelde 2]
(het hof begrijpt hier en hierna: [benadeelde 2]).In de rokersruimte was een Marokkaan, NN1. [benadeelde 2] stond tussen mij en NN1 in. Ik hoorde NN1 opeens roepen dat hij ons dood ging maken. Vervolgens begonnen ze elkaar te duwen en te trekken. Ik bemoeide me hier vervolgens ook mee. [benadeelde 2] ging op een gegeven moment naar achteren, uit de situatie, dus toen was ik nog alleen met NN1.
[benadeelde 2] en ik zijn naar buiten gegaan. We kwamen weer langs de [café] en ik zag op dat moment NN1 naar buiten komen. Hij was met twee negroïde personen die ik NN2 en NN3 zal noemen. NN1, NN2 en NN3 hielden [benadeelde 2] en mij staande. Er kwamen steeds meer en meer mensen bij.
Op een gegeven moment stonden NN1, NN2 en NN3 van links naar rechts voor me. Hierna voelde en zag ik dat NN1 naar me uithaalde en me daarna naar de grond probeerde te trekken. Ik draaide me de andere kant op om weg te rennen, maar kwam ten val. Daarna voelde ik de trappen, schoppen en klappen komen. Ik voelde dit op mijn rug, hoofd, borst. Overal. En uiteindelijk mijn oog.
Alle drie die gasten hadden hun aandeel. Ik voelde op een gegeven moment ook een klap met iets van metaal op mijn hoofd, bovenop. Het voelde anders dan een menselijke klap.
Ik zag dat ik van NN1 een rake trap op mijn gezicht kreeg. Ik heb NN2 ook een trap zien geven.

5. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016158995-7 van 22 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 5].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 juli 2016 afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde 2]:
Op 22 juli 2016 was ik samen met [benadeelde 1] in café [café]. Een Marokkaanse jongen, NN1, kwam bij ons staan. Ik zag dat NN1 [benadeelde 1] vastpakte. Er ontstond een klein beetje duw- en trekwerk. Ik ben toen tussen beide gekomen om ze uit elkaar te halen. Omstanders in het café probeerden te helpen om [benadeelde 1] en NN1 uit elkaar te halen. De beveiliger vertelde dat wij beter naar huis konden gaan. Wij hebben hier gehoor aan gegeven en zijn naar buiten gelopen.
Wij zijn met zijn tweeën weggelopen. Ik keek om en zag dat NN1 daar liep met nog een andere Marokkaanse jongen en 4 negroïde jongens. Ik zag dat de andere Marokkaanse jongen, NN2, op mij af kwam rennen. Ik zag dat hij een donkerkleurig voorwerp in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij met zijn rechterhand met daarin het voorwerp uithaalde in mijn richting. Ik voelde dat een voorwerp mij raakte op mijn rechterschouder. Door de klap ben ik gestruikeld en op de grond gevallen. Terwijl ik op de grond lag, kreeg ik nog enkele trappen tegen mijn hoofd van NN1. Ik zag dat een negroïde jongen, NN3, op mij af kwam en ik voelde dat hij mij tegen mijn rug trapte.
Ik zag dat [benadeelde 1] was omsingeld door de andere 4 jongens. Ik zag dat [benadeelde 1] op de grond lag. Ik zag dat de jongens, waaronder NN1, hevig op [benadeelde 1] aan het inslaan en trappen waren.
Ik zag dat NN2 en NN3 de Stormsteeg in renden. Ik ben achter de jongens aangerend. Ter hoogte van de [plek] zag ik NN2 staan.

6. Een proces-verbaal van 16 april 2019, opgemaakt door mr. M.B. de Boer, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam [ongenummerd].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 april 2019 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de
verdachte:
In de rokersruimte was een opstootje tussen [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) en [benadeelde 1]. Meerdere mensen zijn ertussen gekomen, ik heb daarbij [medeverdachte 1] vastgepakt.
Ik zag [benadeelde 2] en [benadeelde 1] aan de overkant staan. Ik heb tegen [medeverdachte 1] gezegd: “ze wachten buiten op je”. [medeverdachte 1] stormde langs mij naar buiten. Toen kwamen [medeverdachte 1] en [benadeelde 1] tegenover elkaar te staan. Ik stond naast [medeverdachte 1].
[benadeelde 1] rende weg, naar de overkant, richting zijn vriend, en wij zijn er achteraan gerend. Voordat we hem konden vastpakken of inhalen, is [benadeelde 1] gestruikeld. Toen ik [benadeelde 1] naderde, sprong of stond zijn vriend ([benadeelde 2]) voor [benadeelde 1]. Ik kreeg een handgemeen met zijn vriend. Tijdens dat gevecht zijn andere mensen naar buiten gekomen, waaronder [medeverdachte 2]. Er zijn klappen uitgedeeld, over en weer. Voor zover ik weet heeft iedereen klappen uitgedeeld, ikzelf ook. Iedereen was in het gevecht betrokken.

7. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2016158995-43 van 21 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s 129 tot en met 131].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring(en) van de verbalisant:
Een fietsenstandaard is veiliggesteld voor nader onderzoek.
AAJV1130NL / 5224852 Afgebroken fietsenstandaard
Door mij werden de uiteinden van de afgebroken standaard rondom bemonsterd. De bemonsteringen werden voorzien van nummers:
AAJA2617NL Bemonstering metalen staaf, rechts
De bemonsteringen zijn verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut.

8. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 13 oktober 2016, opgemaakt door ing. [naam 1] [doorgenummerde pagina’s 154 tot en met 156].

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
AAJA2617NL#01 Bemonstering (metalen staaf, rechts AAJV1130NL)
AAJA2617NL#01 DNA-profiel van een man
 slachtoffer [benadeelde 1]

9. Een geschrift, te weten een verslag van Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam, van 24 juli 2016, opgemaakt door [naam 2] (forensisch arts) [doorgenummerde pagina’s 6 tot en met 7].

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum aanmaken letselbeschrijving 24-07-2016
Medische informatie betreffende [benadeelde 2]
Voornamen [benadeelde 2]
Opgegeven toedracht Betrokken bij vechtpartij. Werd met vuistslag op zijn rechterschouder getroffen en rechts boven op zijn hoofd. Even later zegt hij niet met vuist te zijn geslagen, maar met voorwerp.
Past het letsel bij de opgegeven toedracht Mogelijk
Omdat Verwondingen passen niet bij vuistslag. Zouden wel kunnen passen bij verwonding met voorwerp.
Lichaamsdeel Rug
Beschrijving Op achterzijde rechterschouder, schuin onder elkaar 2 bloeduitstortinkjes, waarvan bovenste plekje bestaat uit ongeveer 1 cm grote streepvormige blauwe plek, wat weer deel uit maakt van vierkantvormige verwonding. De tweede plek schuin daaronder heeft een hoefijzervormige verwonding, opp. schaafverwonding met roodheid, naar onder uitlopend in enkele rode puntvormige bloeduitstortinkjes in vierkantvorm.
10 cm onder schouderverwonding nog een halvemaanvormig schaafwondje van 1 cm lang.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft gesteld dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de geweldshandelingen jegens [benadeelde 1] (verder: [benadeelde 1]), zodat hij ook van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daarnaast is sprake geweest van meerdere, afzonderlijke, vechtpartijen waarbij enerzijds [benadeelde 1] en anderzijds [benadeelde 2] (verder: [benadeelde 2]) was betrokken. Om die reden kan geen sprake zijn van openlijke geweldpleging in vereniging. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ontbreekt het opzet van de verdachte op het gebruik van geweld
in verenigingjegens [benadeelde 2], waardoor de verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Op 22 juli 2016 bevinden de verdachte, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in het café [café] aan de Zeedijk te Amsterdam. Omstreeks 03.28 uur is in de rokersruimte van het café een opstootje ontstaan tussen [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1]) en [benadeelde 1]. Verschillende omstanders, onder wie de verdachte, proberen [medeverdachte 1] en [benadeelde 1] uit elkaar te halen en te houden. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben na het opstootje het café verlaten. De verdachte heeft hen op enig moment buiten voor het café zien staan, waarbij hij het idee had dat zij [medeverdachte 1] stonden op te wachten. Direct nadat de verdachte dit aan [medeverdachte 1] kenbaar had gemaakt, is [medeverdachte 1] naar buiten gesneld, in de richting van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De verdachte is achter [medeverdachte 1] aangegaan.
Vervolgens vindt buiten het café, op de Zeedijk ter hoogte van de Stormsteeg, een vechtpartij plaats. Vastgesteld kan worden dat op dat moment in ieder geval [benadeelde 1], [benadeelde 2], [medeverdachte 1] en de verdachte buiten in gevecht zijn. Op een gegeven moment bevindt ook [medeverdachte 2] zich bij voornoemde personen.
De ter plaatse gekomen politieambtenaren constateren dat de verdachte, [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon met versnelde pas weglopen van [benadeelde 1], die op dat moment met diverse verwondingen op de grond ligt. [medeverdachte 2] probeert daarbij een fietsenstandaard, die hij in zijn rechterhand draagt, te verhullen. Het hof acht het niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] de standaard enkel heeft opgeraapt en vervolgens ongebruikt heeft vastgehouden. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij met iets van metaal op zijn hoofd is geslagen, hetgeen steun vindt in het aangetroffen DNA-materiaal van [benadeelde 1] op de fietsenstandaard. Het scenario dat door de verdediging is geschetst, namelijk dat [benadeelde 1] de fietsenstandaard heeft vastgehad (waardoor zijn DNA-materiaal op het voorwerp is gekomen) en later heeft laten vallen, waarna in ieder geval [medeverdachte 2] de standaard heeft opgeraapt, vindt geen enkele steun in het dossier. Het hof acht dit scenario daarom niet aannemelijk en zal dat passeren.
Het hof weegt mee dat [benadeelde 2] heeft verklaard over een donkerkleurig voorwerp waarmee hij door ‘NN2’, naar later blijkt [medeverdachte 2], tegen de schouder is geslagen. Uit de letselbeschrijving volgt dat [benadeelde 2] letsel zou kunnen passen bij een verwonding met een voorwerp.
De verklaringen die [benadeelde 2] direct na de vechtpartij ter plaatse tegenover de politie heeft afgelegd sterkt het hof in zijn overtuiging dat de verdachte een van de personen is geweest die geweld jegens [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft toegepast. Daaruit volgt immers dat [benadeelde 2] de verdachte onmiddellijk, zonder dossierkennis of overleg met bijvoorbeeld [benadeelde 1], aanwijst als de persoon die “hem en zijn vriend” keihard heeft geslagen. Voornoemde verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de verdachte, die stelt dat hij [benadeelde 2] inderdaad heeft geslagen.
De verdachte heeft bovendien verklaard dat over en weer klappen zijn uitgedeeld en dat, voor zover hij weet, ‘iedereen’ klappen heeft uitgedeeld. Volgens hem was ‘iedereen’ in het gevecht betrokken. Daaruit volgt dat (ook) de verdachte uitgaat van één vechtpartij en niet, zoals de raadsvrouw stelt, twee afzonderlijke vechtpartijen. Daarin ligt eveneens besloten dat de verdachte opzet had op het
in verenigingplegen van het geweld, nu hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en zelfs de confrontatie met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft opgezocht door achter hen aan te rennen.
Het hof acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd jegens [benadeelde 1] en [benadeelde 2], waarbij ook een hard voorwerp is gebruikt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.meer subsidiair
hij op 22 juli 2016 te Amsterdam, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en op de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], door die [benadeelde 1] tegen het hoofd en lichaam te trappen / schoppen en die [benadeelde 1] met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 22 juli 2016 te Amsterdam, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en op de openbare weg (de Zeedijk), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], door die [benadeelde 2] met een hard voorwerp tegen de schouder te slaan en in het gezicht te slaan en die (op de grond liggende) [benadeelde 2] tegen het hoofd en lichaam te trappen / schoppen.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten

Het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde

De raadsvrouw heeft gesteld dat ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde sprake is van een noodweersituatie, nu het slaan door de verdachte een geoorloofde reactie was op het aanvallen en uithalen van [benadeelde 2], zijnde een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Dat betekent dat gedragingen die als aanvallend moeten worden beschouwd, geen grondslag kunnen vormen voor een geslaagd beroep op noodweer.
Het hof is van oordeel dat aan de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging jegens [benadeelde 2] geen beroep op noodweer toekomt. De gedragingen van de verdachte kunnen immers niet worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden beschouwd, te weten als te zijn gericht op de confrontatie en deelneming aan het gevecht. Het hof baseert dat op de verklaring van de verdachte zelf, inhoudende dat hij achter [benadeelde 2] is aangerend om hem (vast) te pakken. Het dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten dat [benadeelde 2] als eerste een klap aan de verdachte heeft uitgedeeld. Gelet op het aanvallende karakter van de geweldshandelingen, gepleegd door de verdachte, kan niet worden aangenomen dat de verdachte op dat moment uit noodweer heeft gehandeld. Van een - door de raadsvrouw aangehaald - burgerarrest is in ieder geval geen sprake geweest, nu die lezing op geen enkele wijze wordt ondersteund door een verklaring van de verdachte over dergelijke intenties.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dat strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, voor het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. [benadeelde 1] is daarbij tegen het hoofd en lichaam getrapt/geschopt en met een hard voorwerp geslagen, met aanzienlijk letsel tot gevolg, te weten blijvende blindheid aan één oog. Zijn maat [benadeelde 2] heeft ten gevolge van de geweldspleging diverse bloeduitstortingen en schaafwonden opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers en daarnaast de openbare orde verstoord. Dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, versterkt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis passend en geboden. Gelet op het tijdsverloop vanaf de aanvang van deze strafzaak tot de huidige behandeling in hoger beroep dient bij de bepaling van de duur van de taakstraf rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, terwijl die overschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Om die reden zal het hof de op te leggen taakstraf matigen tot de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De verdediging meent onder andere dat sprake is van eigen schuld dan wel medeschuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 24.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het verweer van de raadsvrouw, dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, wordt verworpen. De vergoedingsplicht kan op grond van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek worden verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (de zogenoemde ‘causaliteitsafweging’). Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, zoals door de raadsvrouw is betoogd, is geen sprake. Wat er ook zij van het handelen van het slachtoffer, hij hoefde niet bedacht te zijn op het door de verdachte uitgeoefende excessieve geweld. Nu het slachtoffer aan de daardoor ontstane schade niet heeft bijgedragen, ziet het hof geen aanleiding het toegewezen bedrag te matigen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd een bedrag van € 1.200,00 toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De verdediging meent onder andere dat sprake is van eigen schuld dan wel medeschuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft twee schadeposten als materiële schade opgevoerd, te weten a) verlies van arbeidsvermogen (oorspronkelijke vordering € 18.000,00, in hoger beroep verlaagd tot € 8.622,00) en b) beschadigd trainingspak (€ 200,00).
Verlies van arbeidsvermogen
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de eerste post jaaropgaven uit de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017 overgelegd. Namens hem is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht op basis van de jaaropgave 2015 een totaalbedrag van € 4.311,00 als verlies van arbeidsvermogen in het jaar 2016 toe te wijzen. De benadeelde partij zou namelijk (ook) in 2016 € 8.622,00 (netto) hebben verdiend als hij het gehele jaar zou hebben gewerkt. Nu hij (vanaf het incident) zes maanden niet heeft kunnen werken, is het verlies aan arbeidsvermogen € 4.311,00.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte in de eerste helft van het jaar 2016 heeft gewerkt en wat zijn (netto)verdiensten toen zouden zijn geweest. De benadeelde partij heeft daartoe geen stukken overgelegd of de vordering op een andere wijze onderbouwd. Het hof is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Beschadigd trainingspak
De benadeelde partij stelt dat het trainingspak dat hij ten tijde van het tenlastegelegde droeg, zodanig beschadigd is geraakt dat het ondraagbaar is geworden. Ten aanzien van deze schadepost zijn geen stukken ter onderbouwing overgelegd. Nu voornoemde schade onvoldoende is onderbouwd en op basis van het dossier ook niet is komen vast te staan, is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor deze post zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 handelen van de verdachte immateriële schade, in de vorm van lichamelijk letsel, heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 1.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. Voor het overige wordt de vordering ten aanzien van de immateriële schade afgewezen.
Voor zover door de raadsvrouw verweer is gevoerd in het kader van ‘eigen schuld’ van de benadeelde partij, treft dat verweer hetzelfde lot als onder de bespreking van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1].
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 155 (honderdvijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade met betrekking tot gederfde inkomsten en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 juli 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.A.G. Nijman en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2022.
mr. H.A. van Eijk en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.