ECLI:NL:GHAMS:2022:1928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
23-003048-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2021. De verdachte, geboren in 2006 en thans gedetineerd in een jeugdinstelling, was betrokken bij meerdere geweldsdelicten, waaronder pogingen tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De tenlastelegging omvatte onder andere het steken van een slachtoffer met een mes en het openlijk geweld plegen tegen een andere persoon. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van getuigenverklaringen, tapgesprekken en andere bewijsmiddelen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in zaak A niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en heeft hem daarvan vrijgesproken. In zaak B heeft het hof echter wel bewezen geacht dat de verdachte samen met anderen heeft gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een slachtoffer, en heeft hij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden en een PIJ-maatregel, waarbij het hof de ernst van de feiten en de betrokkenheid van de verdachte in overweging heeft genomen. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003048-21
datum uitspraak: 30 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-060907-21 (zaak A) en 13-069635-21 (zaak B) en 13-221238-21 (zaak C) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
thans gedetineerd in Intermetzo JJI Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2022 en 16 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] (2003) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar voornoemde [benadeelde] is gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voornoemde [benadeelde] met een (kap)mes in de (onder)buik (in de omgeving van de darm) heeft/hebben gestoken (als gevolg waarvan de darmen van voornoemde [benadeelde] (deels) uit de buik kwamen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] (2003) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in de buik (met letsel aan aorta en darmen) heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] met een (kap)mes in de (onder)buik (in de omgeving van de darm) te steken (als gevolg waarvan de darmen van voornoemde [benadeelde] (deels) uit de buik kwamen);
2.
hij op of omstreeks 4 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op/aan Elsrijkdreef, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] (2003), welk geweld bestond uit het agressief (met een groep) op voornoemde [benadeelde] aflopen en/of het met een groep insluiten van voornoemde [benadeelde] en/of het aan de zakken van voornoemde [benadeelde] voelen en/of het tegen de borst duwen van voornoemde [benadeelde] en/of het (vervolgens) met een (kap)mes in de (onder)buik (in de omgeving van de darm) van voornoemde [benadeelde] steken (als gevolg waarvan de darmen van voornoemde [benadeelde] (deels) uit de buik kwamen), waarbij hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [benadeelde] met voornoemde (kap)mes in de (onder)buik heeft gestoken, welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een snijwond in de buik met letsel aan aorta en darmen) voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- ( eerst) voornoemde [slachtoffer] met een fiets heeft/hebben aangereden en/of
- met de hand(en) en/of arm(en) de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft/hebben gehouden en/of
- ( vervolgens) eenmaal of meermalen met een (kap)mes voornoemde [slachtoffer] in een of meerdere (boven)be(e)n(en) (in de nabijheid van vitale lichaamsdelen) heeft/hebben gestoken en/of
- voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een (kap)mes op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere snijwond(en) in/aan het (boven)been en/of een vleeswond op/aan het hoofd heeft toegebracht door (eerst) voornoemde [slachtoffer] met een fiets aan te rijden en/of met de hand(en) en/of arm(en) de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of (vervolgens) eenmaal of meermalen met een (kap)mes voornoemde [slachtoffer] in een of meerdere (boven)be(e)n(en) te steken en/of voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een (kap)mes op/tegen het hoofd te slaan;
1. meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)(eerst) voornoemde [slachtoffer] met een fiets heeft/hebben aangereden en/of met de hand(en) en/of arm(en) de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft/hebben gehouden en/of (vervolgens) eenmaal of meermalen met een (kap)mes voornoemde [slachtoffer] in een of meerdere (boven)be(e)n(en) heeft/hebben gestoken en/of voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een (kap)mes op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op/aan [adres 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (dreigend en/of agressief) met een groep achtervolgen van voornoemde [slachtoffer] en/of met een fiets aanrijden van voornoemde [slachtoffer] en/of het met de hand(en) en/of arm(en) dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden van de keel van voornoemde [slachtoffer] en/of het eenmaal of meermalen met een (kap)mes steken in een of meerdere (boven)be(e)n(en) van voornoemde [slachtoffer] en/of het eenmaal met een (kap)mes op/tegen het hoofd slaan van voornoemde [slachtoffer] , waarbij hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een (kap)mes in een of meerdere (boven)be(e)n(en) heeft gestoken, welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een of meerdere snijwond(en) in/aan een of meerdere bovenbe(e)n(en)) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Zaak C:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op/aan (de) [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer1, welk geweld bestond uit het een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) en/of met platte hand(en) op/tegen het hoofd van voornoemde slachtoffer1 slaan en/of het duwen van voornoemde slachtoffer1 (waardoor hij half in het water belandt) en/of het een of meermalen (met kracht) tegen de buik, althans tegen het lichaam trappen;
2.
hij op of omstreeks 2 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,13 gram mdma, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende mdma, zijnde mdma een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewijsbeslissing in zaak B en zaak C en strafoplegging komt dan de rechtbank. Het hof zal evenwel aansluiting zoeken bij de overwegingen van de rechtbank en zal deze – voor zover deze zich hiervoor lenen en zoals hierna gespecificeerd – overnemen en deze voor zover nodig aanvullen.

Vrijspraak ten aanzien van zaak A

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging
tot doodslag en de openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte als steker is aan te merken, kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof neemt over de overweging van de rechtbank ten aanzien van de integrale vrijspraak in zaak A, zoals weergegeven onder 4 in het vonnis. Daaraan voegt het hof in het bijzonder nog toe dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bevatten om vast te stellen wat de bijdrage van de afzonderlijke leden van de groep aan het geweld is geweest, waardoor ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daaraan een significante bijdrage heeft geleverd.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging
tot doodslag en de openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte als steker is aan te merken, kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman onder andere aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat de plekken waar is gestoken tezamen met de aard van het letsel een contra-indicatie vormen voor het bestaan van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op het overlijden van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Gelet op hetgeen is besproken in de tapgesprekken voorafgaand aan de geweldshandelingen, de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten, en het letsel van het slachtoffer – te weten de plekken op het lichaam van het slachtoffer waar hij is gestoken –, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever bewust heeft aanvaard, als gevolg waarvan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – niet kan worden bewezen.
Nu op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het door de verdachte en zijn medeverdachten aan het slachtoffer toegebrachte letsel als “zwaar lichamelijk letsel” als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, dient de verdachte naar het oordeel van het hof tevens te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen gepoogd heeft aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, waarmee hij het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) is belaagd door een groep van zes a zeven personen, waarbij hij door een persoon uit die groep met de fiets is aangereden en ten val is gekomen. Iemand probeert hem vervolgens te wurgen en een ander steekt met een kapmes in zijn benen en maakt zwaaiende bewegingen waardoor het kapmes op het hoofd van [slachtoffer] komt. Hij heeft verwondingen aan zijn benen en hoofd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte onderdeel is geweest van de dadergroep die het slachtoffer heeft belaagd en of hij het opzet had op zware mishandeling van het slachtoffer en met voorbedachten raad handelde. Het hof sluit zich behoudens de daaraan door de rechtbank verbonden conclusie deels aan bij de overwegingen van de rechtbank en overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden – in onderlinge samenhang bezien – komt naar het oordeel van het hof een beeld van wezenlijke betrokkenheid van verdachte naar voren. Blijkens tapgesprekken praten verdachte en [medeverdachte 1] al vanaf begin januari 2021 over het slachtoffer ( [slachtoffer] ). Verdachte wil [slachtoffer] , evenals [medeverdachte 1] , graag “hebben”. Verdachte heeft niet willen verklaren hoe deze gesprekken moeten worden begrepen. Het hof concludeert op grond van deze tapgesprekken dat de verdachte op zoek was naar het slachtoffer. Verdachte belt de avond van 29 januari 2020 voor de aanval met [medeverdachte 2] en zegt dat hij naar hem toe moet komen. Hij geeft aan dat de jongens moeten opschieten want [slachtoffer] is snel in [plek] . Hij wordt later op de avond samen met [medeverdachte 2] herkend van de beelden terwijl zij met een groep de flat [flat] verlaten, waar medeverdachte [medeverdachte 3] woont. Dat is tevens de persoon die naar het oordeel van het hof het slachtoffer met de fiets heeft aangereden. Verder blijkt uit verschillende tapgesprekken dat verdachte contact heeft met andere verdachten over de plek waar vermoedelijk het slachtoffer [slachtoffer] naar toe komt, te weten de [adres 1] . [medeverdachte 4] geeft steeds aan verdachte telefonisch door waar [slachtoffer] zich bevindt. De telefoongesprekken komen overeen met de netwerklocaties en de camerabeelden waarop ook de reisbewegingen van de groep van [slachtoffer] zijn waar te nemen. De verdachte onderhoudt contact met medeverdachten en zijn telefoon peilt uit in de nabijheid van de plaats delict. Op het moment van de aanval is er geen onderling telefonisch contact. Een van de jongens in de dadergroep zou volgens de aangever een beetje mollig zijn en een zwarte jas dragen met wit Nike logo. De verdachte past in deze beschrijving. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het niet anders kan dan dat de verdachte aanwezig was op de plaats delict en deel uitmaakte van de groep jongens die het slachtoffer belaagde.
Uit de combinatie van bovengenoemde feiten en omstandigheden alsmede uit de voorgeschiedenis zoals die uit het dossier blijkt, met name de confrontatie in het Nelson Mandelapark waarbij verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] lijken te zijn gestoken door iemand uit de groep van [slachtoffer] , leidt het hof af dat de verdachte en zijn medeplegers vooraf van plan waren [slachtoffer] zwaar te mishandelen. Hoewel niet is vast te stellen wie [slachtoffer] heeft gestoken, is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat verdachte er in ieder geval voor heeft gezorgd dat er meerdere personen naar de omgeving van het ‘treffen’ zijn gekomen en dat hij daarmee een substantiële, ronselende, rol heeft gehad. Ondersteuning voor de wens van de verdachte op zo’n gewelddadig treffen vindt het hof onder andere ook in een tapgesprek van 7 januari 2021, waarin duidelijk wordt dat verdachte [slachtoffer] ook graag wil “doen” en aangeeft dat als hij met z’n drieën was hij daar “kankerhard zou willen dashen” en “kankerhard vies zou willen doen” waarbij het gesprek dan onder andere over [slachtoffer] gaat. Voorts overweegt het hof dat het slachtoffer heeft verklaard dat hij, toen hij aan kwam lopen en de jongens zag staan, hij zag dat zij naar hem keken, dat de voorste jongen naar het slachtoffer riep, en het slachtoffer zag dat die voorste jongen een kapmes vasthield dat wel 40 cm lang was. Vervolgens draaide het slachtoffer zich om en rende weg, waarna de jongens achter hem aanrenden met inbegrip van de jongen met het kapmes. Hieruit leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat ook de verdachte moet hebben gezien en daarmee dus ook moet hebben geweten dat iemand van de groep een kapmes vasthad en het slachtoffer daarmee belaagde.
De verdachte heeft ervoor gekozen om verder niets te verklaren of uit te leggen. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan het hof, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend voor het bewijs beschouwd moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, dat in haar overwegingen bij het gebruikte omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
In dit geval laten de bewijsmiddelen zich naar het oordeel van het hof bezwaarlijk anders uitleggen dan dat de verdachte voorafgaand aan het delict dermate nauw en volledig betrokken is geweest bij het tenlastegelegde, zelfs als ronselaar, dat hij als medepleger van een poging zware mishandeling kan worden bestempeld, ook al staat niet vast dat hij zelfstandig de gewelddadige uitvoeringshandelingen heeft verricht. Hij heeft in dat verband tenminste het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Voornoemde tapgesprekken en de contacten die de verdachte vooraf met andere betrokkenen heeft gehad, wijzen er tevens op dat hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit om slachtoffer (zwaar) te mishandelen en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus acht het hof ook de voorbedachten raad bewezen.
Verdachte zal als medepleger worden veroordeeld voor de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde
poging tot zware mishandeling met voorbedachten raad van het slachtoffer [slachtoffer] .
Daarnaast is op grond van dezelfde bewijsmiddelen de onder 2 ten laste gelegde openlijke
geweldpleging bewezen.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak C

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat de na het vonnis opgemaakte processen-verbaal van herkenning van de verdachte door verbalisanten op het filmpje van de openlijke geweldpleging onbetrouwbaar zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenning het voornaamste bewijsmiddel vormt. Het hof ziet zich dan ook voor de vraag gesteld welke waarde gehecht moet worden aan de herkenningen.
De herkenning van een persoon op beeld kan plaatsvinden, in het algemeen gesproken, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat de op de telefoon van de verdachte aangetroffen beelden van de geweldpleging van goede kwaliteit zijn en dat het gelaat van de persoon op de video goed is te zien, waardoor een herkenning mogelijk is. Het hof stelt voorts vast dat het dossier een drietal processen-verbaal van herkenning bevat. Het hof heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan deze herkenningen van de verdachte door de verbalisanten. De verbalisanten kennen allen de verdachte ambtshalve en relateren dat zij de verdachte op de hen getoonde beelden onmiddellijk en zonder twijfel herkennen aan concrete kenmerken, waaronder: huidskleur, postuur, vorm van het gezicht, haarlijn, neus, zijn onderste lip die pruilt, kaaklijn, stand van zijn ogen, oren, kleine mollige postuur en hoog kroes kapsel. Van feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is het hof niet gebleken.
Het hof merkt op dat de dateringen van het nagekomen proces-verbaal van herkenning van [verbalisant 1] en het proces-verbaal van [verbalisant 2] onjuist zijn dan wel vragen oproepen. Het hof is echter van oordeel dat deze foute dateringen gezien moeten worden als kennelijke verschrijvingen. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten en zal het hof deze herkenningen voor het bewijs bezigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 meer subsidiair en 2 en in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
1.meer subsidiair
hij op 29 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna verdachte en zijn mededaders eerst voornoemde [slachtoffer] met een fiets hebben aangereden en met een arm de keel van voornoemde [slachtoffer] dichtgeknepen hebben gehouden en meermalen met een kapmes voornoemde [slachtoffer] in meerdere bovenbenen hebben gestoken en voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een kapmes op het hoofd hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 januari 2021 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, te weten op de [adres 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het dreigend met een groep achtervolgen van voornoemde [slachtoffer] en met een fiets aanrijden van voornoemde [slachtoffer] en het met de arm dichtgeknepen houden van de keel van voornoemde [slachtoffer] en het meermalen met een kapmes steken in meerdere bovenbenen van voornoemde [slachtoffer] en het eenmaal met een kapmes op het hoofd slaan van voornoemde [slachtoffer] ;
Zaak C:
1.
hij op 11 september 2020 te Amsterdam met anderen, aan de openbare weg, te weten aan de [adres 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer1, welk geweld bestond uit het meermalen met kracht met de vuisten en met platte hand tegen het hoofd van voornoemd slachtoffer1 slaan en het duwen van voornoemd slachtoffer1 waardoor hij half in het water belandt en het meermalen tegen de buik, althans tegen het lichaam trappen;
2.
op 2 maart 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,13 gram van een materiaal bevattende mdma.
Hetgeen in zaak B onder 1 meer subsidiair en 2 en in zaak C onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B onder 1 meer subsidiair en 2 en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B onder 1 meer subsidiair en 2 levert op de eendaadse samenloop van respectievelijk:
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak B onder 1 meer subsidiair en 2 en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak B onder 1 primair en onder 2 en het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 250 dagen met aftrek van voorarrest en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en onder 2, zaak B onder 1 primair en onder 2 en zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte bijna het dubbele heeft ondergaan van de 250 dagen jeugddetentie die hem door de rechtbank zijn opgelegd en stelt dat de verdachte al meer dan genoeg is gestraft. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat – mocht het hof van oordeel zijn dat aan de verdachte een PIJ-maatregel dient te worden opgelegd – kan worden volstaan met oplegging van deze maatregel in voorwaardelijke vorm.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij – deels in lijn met de rechtbank – in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Straf
De verdachte heeft zich op zeer jonge leeftijd, namelijk 15 jaar oud, schuldig gemaakt aan een tweetal ernstige geweldsdelicten en het overtreden van de Opiumwet. De verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij een poging tot zware mishandeling op een jong slachtoffer van 16 jaar oud. Het slachtoffer is op straat aangevallen door een groep jongens en terwijl hij werd gewurgd in zijn benen gestoken met een kapmes en daarmee ook op zijn hoofd geslagen. Als de politie bij het slachtoffer thuis komt, treffen ze hem angstig trillend en bloedend op de bank aan. Uit het dossier, waaronder de tapgesprekken en processen-verbaal van politie met betrekking tot eerdere geweldsincidenten en clips op [website], leidt het hof af dat de aanleiding van de zaak gezocht moet worden in een vete in de drillrapscene. Dat geldt overigens ook voor zaak A, maar hoewel de verdachte daar wel een rol in lijkt te spelen is de verdachte daar niet strafrechtelijk verantwoordelijk voor te houden. Alle betrokkenen zwijgen daarover en ontkennen deel uit te maken van die scene. Het hof maakt zich evenals de rechtbank ernstige zorgen over deze wereld waarin geweld over en weer wordt uitgelokt en messenbezit onder jongeren gemeengoed lijkt te zijn geworden. Het voorhanden hebben van messen leidt tot het risico op gebruik daarvan en dit leidt tot steeds meer steekincidenten, met vaak zeer ernstige afloop. Het in de onderhavige zaak B bewezenverklaarde vormt daarvan een triest voorbeeld. Het moet duidelijk zijn dat dit soort gedrag niet getolereerd.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof komt in zaak B tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank, maar ziet gelet op de ernst daarvan en gelet op de bewezenverklaring van het in zaak C onder 1 tenlastegelegde evenwel geen aanleiding om aan de verdachte een andere straf dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie van lange duur op te leggen. Het hof zal indachtig het strafmaximum zoals neergelegd in artikel 77i lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht een jeugddetentie voor de duur van acht maanden opleggen, met aftrek van voorarrest, om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, maar ook om zo snel mogelijk een behandeling zoals hierna overwogen te kunnen doen aanvangen.
PIJ-maatregel
Het hof neemt over de overweging van de rechtbank ten aanzien van de oplegging van de PIJ-maatregel, zoals weergegeven onder 8 in het vonnis. Het hof overweegt in dat verband dat met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman door het hof gebruik is gemaakt van de rapportages van 23 april 2021, aangevuld met die van 23 september 2021, opgemaakt door [naam 1] , kinder- en jeugdpsychiater en van 25 mei 2021 opgemaakt door [naam 2] , GZ-psycholoog. Ook neemt het hof in aanmerking dat de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering zich ter terechtzitting in hoger beroep volledig hebben aangesloten bij de conclusies en adviezen uit deze rapportages, unaniem inhoudende dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Het hof onderschrijft de conclusies die de rechtbank heeft getrokken op basis van de adviezen van de gedragsdeskundigen (en zoals onderschreven ter zitting in hoger beroep door de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) over de noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht heeft het hof niet tot een ander oordeel doen komen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en PIJ-maatregel van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het in zaak B onder 1 meer subsidiair, 2 en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.260,00 waarvan € 260,00 ter zake materiële schade en € 10.000,00 ter zake immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De oorspronkelijke vordering ligt derhalve in hoger beroep opnieuw voor.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 45, 47, 55, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-060907-21 onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-069635-21 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-069635-21 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-221238-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-069635-21 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-221238-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
plaatsingvan de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6032528, Zwart, Merk: Apple).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. D. Abels,
in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2022.
=========================================================================
[…]