ECLI:NL:GHAMS:2022:1905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
23-000197-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor meerdere bedrijfsinbraken en diefstallen met bewijsproblemen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank, dat hem vrijsprak van een aantal diefstallen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere bedrijfsinbraken en diefstallen, waarbij hij goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De bewijsvoering was echter problematisch, vooral met betrekking tot de herkenning van de verdachte door verbalisanten op camerabeelden. Het hof heeft geoordeeld dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een veroordeling te komen voor een van de tenlastegelegde feiten. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden voor de bewezenverklaarde feiten, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de schade die is veroorzaakt door zijn handelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000197-20
datum uitspraak: 30 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 17 januari 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-166689-19 en 15-241621-19, alsmede 23-003861-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1],
thans uit andere hoofde gedetineerd in P.I. Heerhugowaard te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-241621-19 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 15-166689-19
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een hogedrukspuit, blauw/grijs en/ of
- een trilnaald, roodkleurig met grijs/zilverkleurige slang en/ of
- een laser, oranjekleurig en/ of
- een stofzuiger van het merk Starmix en/ of
- een bandschroefmachine van het merk Fein en/ of
- een gereedschapkoffer van het merk Festool en/ of
- een gereedschapkoffer van het merk Milwaukee en/ of
- een compressor met slang en/ of
- een afkortzaag van het merk Bosch en/ of
- een schietpistool van het merk Senco,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] en/ of [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/ of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten:
- een hogedrukspuit, blauw/grijs en/ of
- een trilnaald, roodkleurig met grijs/zilverkleurige slang en/ of
- een laser, oranjekleurig en/ of
- een stofzuiger van het merk Starmix en/ of
- een bandschroefmachine van het merk Fein en/ of
- een gereedschapkoffer van het merk Festool en/ of
- een gereedschapkoffer van het merk Milwaukee en/ of
- een compressor met slang en/ of
- een afkortzaag van het merk Bosch en/ of
- een schietpistool van het merk Senco,
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Limmen, gemeente Castricum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ongeveer honderdvijftig kilo zink, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf 2] en. of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 23 januari 2019 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, (delen van) een stoellift en/ of zeven radiatoren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] montage- en onderhoudsbedrijf en/ of [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] een accu vlechtmachine en/ of een waterstofzuiger en/ of een zaagmachine/ sleuvenzaag en/ of een stofzuiger en/ of een breekhamer en/ of een diamantboor en/ of een compressor en/ of een koperen rol/ buis en/ of 20, althans een hoeveelheid, messing doorlopen muurplaten en/ of een thermostaat, in elk geval (enig) goed(eren), die/ dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 3] en/ of [bedrijf 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3], 9 hengels, en/ of 6 molens en/ of een rodpod en/ of 10 hengelsteunen en/ of 2 beetmelders en/ of 3 opbergtassen voor hengels en/ of een schepnet en of elektramotor, althans een buitenboordmotor, en/ of een opbergtas (met daarin onder andere een weegschaal, een hoofdlamp en een accu pomp) en/ of een dieptemeter en/ of een stofzuiger en/ of een boorhamer en/ of een freesmachine en/ of een vlechtmachine en/ of een waterstofzuiger en/ of een w.c. pot en/ of circa 20 kilogram koper en/ of circa 20 kilogram messing, in elk geval enig goed(eren), die/ dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 4] en/ of [bedrijf 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/ of inklimming;
6.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 april 2019 tot en met 28 april 2019 te Wieringerwerf en/ of Den Oever, gemeente Hollands Kroon, circa 7.189 kilogram, althans een hoeveelheid, betonstaal, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [BV] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 april 2019 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, een goed, te weten circa 7.189 kilogram, althans een hoeveelheid, betonstaal heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
7.
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aanhangwagen (merk Saris, type F 3020, kenteken [kenteken 1]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/ of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Eén verbalisant heeft de verdachte op camerabeelden van de diefstal herkend en een andere verbalisant heeft de verdachte op
stillsvan de betreffende beelden herkend. Beide herkenningen kunnen tot het bewijs worden gebezigd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 3 ten laste is gelegd en dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat de
stillsin het dossier van onvoldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren. Ook benoemen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet aan welke specifieke onderscheidende kenmerken zij de verdachte herkennen. De herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn derhalve onvoldoende betrouwbaar om gebezigd kunnen worden tot het bewijs.
Oordeel van het hof
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever [benadeelde 1] is eigenaar van een montage- en onderhoudsbedrijf dat is gevestigd op een industrieterrein in Middenmeer. Een werknemer van de verdachte signaleerde op 23 januari 2019 dat een stoellift, die op het bedrijfsterrein lag, was verdwenen, naar later bleek weggenomen. Op het terrein van het bedrijf van de aangever hing een beveiligingscamera. Op de camerabeelden van de voorzijde van het bedrijfsterrein is volgens de aangever te zien dat een man een stoellift en zeven radiatoren in zijn aanhangwagen plaatste en wegreed.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op basis van de camerabeelden de verdachte herkend als de persoon die de stoellift en de radiatoren heeft weggenomen. Verbalisant [verbalisant 2] herkende de verdachte op basis van
stillsvan de betreffende camerabeelden.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit klemt te meer als deze herkenningen min of meer de enige bewijsmiddelen zijn om de betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde te kunnen aantonen, zoals in dit geval. De betrokkenheid van de verdachte bij het onder 3 tenlastegelegde zou immers voor het grootste deel gebaseerd kunnen worden op de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Factoren die de bewijskracht van dergelijke herkenningen mede bepalen zijn de mate van bekendheid met de waargenomen persoon, het aantal herkenningen, de kwaliteit van de beelden en de beschikbaarheid van de bewegende beelden.
Het hof is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende
stillsvan de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om als basis voor een herkenning te dienen. Uit de processen-verbaal van herkenningen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt echter onvoldoende van specifieke, onderscheidende kenmerken op grond waarvan de herkenningen van de verdachte hebben kunnen plaatsvinden. De beschrijvingen van de persoonskenmerken zijn te algemeen gebleven. Daarbij komt dat de bewegende beelden, waarop één van de herkenningen heeft plaatsgevonden, niet meer beschikbaar zijn. Ook komt het hof op basis van de
stillsvan de beelden niet zelf overtuigend tot een herkenning.
Nu de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit aldus in de kern steunt op twee suboptimale herkenningen door verbalisanten en onvoldoende wordt ondersteund door andere, objectieve, bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het tenlastegelegde betrokken is geweest, zodat hij van het onder 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Op 9 juni 2019 is er op enig moment na 14:00 uur ingebroken in een bedrijfspand van de aangever [slachtoffer 1] waarbij meerdere goederen (gereedschap) zijn weggenomen. Diezelfde dag, omstreeks 20:50 uur, ziet de politie een witte bestelauto rijden met daarin twee personen. Na een achtervolging, waarbij de verdachten getracht hebben weg te rennen, wordt de verdachte aangehouden en geïdentificeerd als de bestuurder van de voornoemde auto. In de laadruimte van de auto wordt gereedschap aangetroffen, afkomstig van het bedrijf van de aangever.
De verdachte heeft bij zijn aanhouding op 9 juni 2019 verklaard dat hij de auto reeds vier dagen in zijn bezit had, namelijk “vanaf zaterdag”. Bij zijn verhoor bij de politie op 10 juli 2019 in het bijzijn van zijn raadsman verklaarde hij dat hij de bestelauto drie dagen in zijn bezit heeft gehad, te weten “vanaf zondag”. Later in het onderzoek heeft de verdachte zijn verklaringen aangepast en verklaard dat hij de auto op 8 juli 2019 had teruggegeven en vervolgens op 9 juli 2019 weer heeft teruggekregen. De verdachte heeft steeds niet (verifieerbaar) kunnen benoemen van wie hij de auto zou hebben geleend.
De verklaring van de verdachte dat hij de auto niet onafgebroken in zijn bezit heeft gehad wordt door het hof niet aannemelijk geacht, omdat de verdachte pas op een later moment met deze verklaring is gekomen. Deze verklaring is bovendien niet verifieerbaar en vindt geen steun in de overige stukken van het dossier. De verdachte heeft daarvoor reeds tweemaal, op verschillende momenten, verklaard dat hij de auto al enkele dagen in zijn bezit had. Daarom gaat het hof er vanuit dat hij al enkele dagen vóórdat de inbraak is gepleegd in het bezit was van de auto.
Nu de verdachte enkele uren nadat is ingebroken in het bedrijfspand als bestuurder van de bestelauto is aangetroffen waarin de gestolen goederen zich bevonden, de verdachte heeft verklaard dat hij deze auto reeds enkele dagen in zijn bezit had en probeerde te ontkomen aan de politie, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte en de bijrijder van de bestelauto degenen zijn geweest die de goederen op 9 juli 2019 hebben weggenomen uit het bedrijfspand van de aangever.
Het hof acht hetgeen onder 1 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 6 primair tenlastegelegde
In het weekend van 27 april 2019 op 28 april 2019 is van een bouwterrein te Wieringerwerf betonstaal weggenomen. De verdachte wordt op 28 april 2019 omstreeks 20:00 uur door de politie gezien op een parkeerplaats nabij een auto met kenteken [kenteken 2]. Achter deze auto zit een aanhangwagen die is volgeladen met betonstaal. De verdachte bevestigt dat dit zijn aanhangwagen is. Op hetzelfde terrein wordt nog een aanhangwagen met hetzelfde soort betonstaal aangetroffen. Blijkens een getuigenverklaring heeft de verdachte ook deze aanhangwagen op de parkeerplaats neergezet. De in de aanhangwagen aangetroffen stukken betonstaal worden door de aangever herkend als het betonstaal dat is weggenomen van het bouwterrein in Wieringerwerf.
De verdachte heeft bij zijn aanhouding op 28 april 2019 verklaard dat hij het betonstaal op 27 april 2019 bij een ijzerboer uit Almere heeft opgehaald. Op de terechtzitting in eerste aanleg op 3 januari 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij de twee aanhangwagens met het betonstaal heeft gekocht van een Poolse jongen en dat het betonstaal voor een woning lag. Op de terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2022 heeft de verdachte vervolgens verklaard dat hij het betonstaal op het bedrijventerrein van een Poolse medewerker heeft gekocht. De verdachte heeft geen bewijs van betaling of persoonsgegevens van de Poolse man kunnen overleggen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk, mede gelet op de tegenstrijdige verklaringen die hij heeft afgelegd. Gelet hierop en nu de verdachte op 28 april 2019 in het bezit van het betonstaal dat in het weekend van 27 en 28 april 2019 van de aangever is weggenomen wordt aangehouden, acht het hof voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, voor zover dat betrekking heeft op de diefstal in de nacht van 27 april 2019 op 28 april 2019.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 1 primair, 2, 4, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 juli 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een ander goederen toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2.
hij op 8 juli 2019 te Limmen, gemeente Castricum, tezamen en in vereniging met een ander ongeveer honderdvijftig kilo zink, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] een accu vlechtmachine, een waterstofzuiger, een zaagmachine, een stofzuiger, een breekhamer, een diamantboor, een compressor, een koperen buis, 20 messing muurplaten en een thermostaat, toebehorende aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
5.
hij op 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3], 9 hengels, 6 molens, een rodpod, 10 hengelsteunen, 2 beetmelders, 3 opbergtassen, een schepnet, een elektramotor, een opbergtas met daarin onder andere een weegschaal, een hoofdlamp, een accu pomp, een dieptemeter, een stofzuiger, een boorhamer, een freesmachine, een vlechtmachine, een waterstofzuiger, een w.c. pot, circa 20 kilogram koper en circa 20 kilogram messing, toebehorende aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
6.
hij omstreeks 28 april 2019 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, een hoeveelheid betonstaal, toebehorende aan [BV] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op 13 juni 2019 te Heerhugowaard, een aanhangwagen (merk Saris, type F 3020, kenteken [kenteken 1]), toebehorende aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 4, 5, 6 primair en 7 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 1 primair, 2, 4, 5, 6 primair en 7 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 6 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 1 primair, 2, 4, 5, 6 primair en 7 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 1 primair, onder 2, onder 3, onder 4, onder 5, onder 6 primair en onder 7 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks bedrijfsinbraken waarbij hij telkens goederen heeft weggenomen. De verdachte heeft, al dan niet met anderen, deuren en rolluiken geforceerd en een slot opengebroken. Hierbij heeft hij onder meer gereedschappen en bouwmaterialen weggenomen. Hij heeft hierdoor, kennelijk met het oog op het eigen financiële gewin, forse schade en overlast veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Tevens worden hiermee gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, niet alleen bij de slachtoffers, maar bij de gehele samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 juni 2022 is hij eerder ter zake van soortgelijke vermogensfeiten onherroepelijk veroordeeld. Ook liep de verdachte nog in een proeftijd. Het hof rekent dit alles de verdachte aan. In beginsel is een gevangenisstraf langer dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, zoals ook geëist door de advocaat-generaal, passend en geboden. Gelet op het feit dat het hof de verdachte voor één van de feiten vrijspreekt en reeds enige tijd is verstreken sinds de pleegdata, zal het hof echter niet overgaan tot opleggen van een langere gevangenisstraf dan het voorarrest.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.420,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een zestal strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, aanleiding om de vordering tenuitvoerlegging voor slechts vier maanden gevangenisstraf toe te wijzen en de overige twee maanden af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-241621-19 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover in hoger beroep aan de orde- en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 1 primair, 2, 4, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 1 primair, 2, 4, 5, 6 primair en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-166689-19 onder 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juni 2019.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2019, parketnummer 23-003861-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. R.A.E. van Noort en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2022.
Mr. B. van der Werf is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.