ECLI:NL:GHAMS:2022:1846
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 29 juli 2019 was gewezen. Het hoger beroep was ingesteld door het Openbaar Ministerie, dat zich richtte tegen de strafmaat. Tijdens de zitting op 8 juni 2022 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het Openbaar Ministerie geen rechtens te respecteren belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep, gezien het tijdsverloop sinds het vonnis en het feit dat de verdachte en de medeverdachte al sinds 26 december 2019 in vrijheid waren gesteld.
Het hof heeft deze argumenten in overweging genomen en vastgesteld dat er geen rechtens te beschermen belang meer was dat diende met de voortgezette behandeling van de zaak. Op basis van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof besloten het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Dit betekent dat het hof niet verder ingaat op de inhoudelijke aspecten van de zaak, omdat er geen belang meer is bij een uitspraak.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Het arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep verduidelijkt.