ECLI:NL:GHAMS:2022:1841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
23-001058-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met eisende en dreigende communicatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner, aangeduid als [benadeelde]. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig versturen van berichten, het bellen en het inspreken van indringende voicemailberichten, alsook het herhaaldelijk bezoeken van de woning van de benadeelde. De feiten vonden plaats tussen 19 november 2020 en 3 januari 2021, waarbij de verdachte in deze periode een aanzienlijke hoeveelheid berichten en telefoontjes naar de benadeelde heeft gestuurd, ondanks haar duidelijke verzoeken om geen contact meer te hebben.

Het hof heeft vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde hebben gevormd, wat leidde tot angst en onveiligheid voor haar. De verdachte had eerder al een veroordeling voor belaging en zijn gedrag werd gekarakteriseerd door een toenemende indringendheid. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft echter besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, met aanvullende voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling.

Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inhoudt dat hij zich gedurende drie jaar niet in de nabijheid van de benadeelde mag bevinden. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.065,00 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001058-21
datum uitspraak: 16 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 april 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-012447-21 en 23-001857-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juni 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 8 november 2020 tot en met 3 januari 2021 te Assendelft, althans (of in elk geval) (elders) in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door op diverse dagen en tijdstippen veelvuldig, althans meermalen (telkens) (tegen dier wil)
- een (zeer grote) hoeveelheid berichten te versturen en/of te bellen naar die [benadeelde] en/of
- ( veelvuldig) te bellen naar die [benadeelde] en/of
- ( lange en/of indringende) berichten in te spreken op de voicemail van die [benadeelde] en/of
- ( veelvuldig) naar de woning van die [benadeelde] te komen
met het oogmerk die [naam], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De steller van de tenlastelegging heeft blijkens de inhoud van het dossier kennelijk en onmiskenbaar het oog gehad op [benadeelde], in plaats van [naam] zoals in de voorlaatste regel van de tenlastelegging vermeld. Nu ter zitting is gebleken dat de verdediging heeft begrepen wat aan de verdachte is tenlastegelegd en waartegen zij verweer kon voeren, zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen, zodat [naam] wordt vervangen door [benadeelde]. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde belaging omdat geen sprake was van stelselmatigheid en de aangeefster al eerder de relatie had beëindigd waarna de relatie uiteindelijk toch weer werd voortgezet.
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster [benadeelde] heeft eind september 2020 haar relatie met de verdachte beëindigd. Op 19 november 2020 stuurt de verdachte 97 berichten naar de aangeefster. De aangeefster stuurt die dag een aantal WhatsApp berichten naar de verdachte waarin zij hem mededeelt dat zij het vervelend vindt dat hij berichten stuurt, hem niet wil zien, er ‘klaar mee is’, er niets valt uit te spreken, en zij op geen enkele manier met hem contact behoeft. De verdachte stuurt in de daaropvolgende periode een aanzienlijke hoeveelheid WhatsApp-berichten aan de aangeefster waarop zij in het geheel niet meer reageert. Op 12 december 2020 en op 26 december 2020 houdt de verdachte zich ‘s nachts op bij de woning van de aangeefster. Toen de zus van de aangeefster – die in de woning van de aangeefster aanwezig was - de verdachte op 26 december 2020 om kwart over vier ’s nachts voor het raam zag staan, heeft zij hem meermalen verzocht weg te gaan waarop hij herhaaldelijk zei dat hij met de aangeefster wilde praten. Ook heeft de verdachte de positie van de camera’s bij de achterdeur en voordeur van de woning van de aangeefster veranderd door die camera’s weg te draaien en daardoor stuk te maken. De verdachte heeft verder, in de periode van 25 december 2020 tot en met 1 januari 2021, in totaal 75 keer de aangeefster gebeld, waarvan 25 keer – achter elkaar - op 28 december 2020. Ook heeft de verdachte diverse keren anoniem naar de aangeefster gebeld – naar eigen zeggen omdat de aangeefster anders niet opnam. Op 26 december 2020 en tijdens het daaropvolgend Oud en Nieuw heeft de verdachte diverse zeer indringende voicemailberichten met een sterk eisende en dreigende toonzetting ingesproken op de voicemail van de aangeefster.
De aangeefster heeft verklaard dat zij zich door de gedragingen van de verdachte niet meer veilig voelde in haar eigen woning en zich bovendien nerveus, bedreigd en angstig voelde. Zij heeft verklaard dat zij 24 uur per dag alert was, steeds om zich heen keek of de verdachte niet in haar nabijheid aanwezig was, of dat hij zich ophield bij haar woning, of haar volgde. De aangeefster heeft uiteindelijk een zogeheten AWARE (draagbaar alarmsysteem) gekregen, waarmee zij met een druk op de knop de politie kon waarschuwen.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van voornoemde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Het hof beziet de voormelde feiten en omstandigheden daarbij tezamen en in onderling verband en wijst mede op de toenemende mate van indringendheid van de gedragingen van de verdachte, met als absoluut dieptepunt de zeer indringende voicemailberichten met eisende en dreigende toonzetting die de verdachte op de voicemail van de aangeefster heeft ingesproken.
Voorts blijkt uit voornoemde feiten en omstandigheden dat de verdachte de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster opzettelijk heeft gemaakt, dat die wederrechtelijk was, en dat die door hem is gedaan met het oogmerk de aangeefster te dwingen iets te doen en/of te dulden. Immers, de verdachte volhardde in het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster terwijl hem duidelijk was dat zij dit niet wilde, en hij deed dit om haar ertoe te bewegen contact met hem op te nemen en/of te dulden. De enkele omstandigheid dat er tussen de verdachte en [benadeelde] enige tijd voorafgaand aan de ongewenste toenadering een affectieve relatie heeft bestaan, maakt het voorgaande niet anders. Daarom verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkend verweer.
Het hof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat het begin van de bewezenverklaarde periode op een iets later moment ligt dan in de tenlastelegging tot uitgangspunt is genomen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het contact in eerste instantie nog met wederzijds goedvinden plaatsvond. Als startdatum van de bewezenverklaarde periode neemt het hof, anders dan de advocaat-generaal, 19 november 2020: de dag waarop de verdachte de aangeefster veelvuldig (97 maal) een bericht stuurde en zij hem schreef dat zij het vervelend vond dat hij berichten stuurde, er ‘klaar mee was’ en op geen enkele manier met hem contact behoefde. Gezien de inhoud van de door haar die dag aan de verdachte verstuurde berichten moet het in ieder geval vanaf dat moment volstrekt duidelijk voor de verdachte zijn geweest dat de aangeefster geen prijs stelde op contact met hem en had hij zich van het zoeken van contact moeten onthouden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 november 2020 tot en met 3 januari 2021 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door op diverse dagen en tijdstippen tegen dier wil
- een grote hoeveelheid berichten te versturen naar die [benadeelde] en
- veelvuldig te bellen naar die [benadeelde] en
- lange en indringend berichten in te spreken op de voicemail van die [benadeelde] en
- naar de woning van die [benadeelde] te komen
met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen en te dulden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en daarnaast vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de verdachte opgelegd (en die dadelijk uitvoerbaar verklaard).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, de verplichting zich te houden aan aanwijzingen van de reclassering en het volgen van een ambulante behandeling voorafgegaan door het stellen van een diagnose. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte wordt opgelegd inhoudende een contact- en een gebiedsverbod voor de duur van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht het reclasseringsadvies uit het reclasseringsrapport d.d. 27 mei 2022 te betrekken bij het oordeel van het hof en aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster [benadeelde], zijn ex-partner, door gedurende een periode van acht weken herhaaldelijk, onaangekondigd en steeds indringender contact met haar te zoeken, terwijl zij uitdrukkelijk had aangegeven geen contact meer met hem te willen en met rust gelaten te willen worden. Hij heeft haar meermalen gebeld, berichten gestuurd, is midden in de nacht naar haar woning gekomen waarbij hij camera’s bij haar woning stuk heeft gemaakt en heeft indringende berichten ingesproken op haar voicemail. Uit de aangifte en schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat het handelen van de verdachte sterke angstgevoelens heeft veroorzaakt en de gevolgen ingrijpend zijn geweest voor het persoonlijk leven van de aangeefster. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van 16 mei 2022 is hij eerder wegens belaging onherroepelijk veroordeeld.
Ofschoon gelet op de aard en ernst van het feit en het strafblad van de verdachte oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is, komt het hof op grond van het navolgende tot een andere strafmodaliteit en strafsoort. Op 27 mei 2022 heeft de reclassering Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering een reclasseringsadvies opgesteld betreffende de verdachte. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte in de loop der jaren diverse therapieën (onder ander EMDR en leefstijltrainingen) en (ambulante) hulpverleningstrajecten heeft gevolgd, zowel binnen een vrijwillig als forensisch kader, maar dat hij nog niet in staat is om voldoende zijn gedrag adequaat te reguleren. De reclassering merkt op basis van de verkregen informatie op dat de verdachte een zeer belast verleden heeft, hetgeen gekenmerkt werd door huiselijk geweld in zijn jeugd. Bijkomende problematiek is dat de verdachte momenteel niet beschikt over een vaste verblijfsplek, dagbesteding en uitkering. Beschermende factoren zijn dat de verdachte inzicht lijkt te hebben in zijn problematiek en dat hij gemotiveerd is om een stabiel en delict-vrij bestaan op te bouwen. Volgens de reclassering is de kans groot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal leiden tot maatschappelijke teloorgang. De verdachte zou meer gebaat zijn bij een ambulant hulpverleningstraject dan bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de reclassering adviseert dan ook oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Het hof ziet in het reclasseringsadvies en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aanleiding om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangezien het hof van oordeel is dat de maatschappij, het slachtoffer en de verdachte meer gediend zijn bij oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Uit de inhoud van het reclasseringsadvies is het hof tevens de noodzaak gebleken om, ter voorkoming van maatschappelijke teloorgang en beperking van het risico op recidive, aan de verdachte in aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, als bijzondere voorwaarden op te leggen dat de verdachte in het kader van de ambulante behandeling meewerkt aan diagnostiek, en indien geïndiceerd volgens de reclassering, meewerkt aan schuldhulpverlening en begeleid wonen/ maatschappelijke opvang.
Het hof is voorts van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf en zal naast een voorwaardelijke gevangenisstraf tevens een taakstraf opleggen. Het hof heeft zich ervan gewist dat de reclassering heeft gerapporteerd dat er contra-indicaties bestaan voor het uitvoeren van een taakstraf, onder meer vanwege zijn gemoedstoestand. De verdachte heeft echter ter terechtzitting verklaard dat het een stuk beter met hem gaat. Hij heeft verklaard dat hij op het adres van zijn zus bereikbaar is voor de justitie. Het hof ziet gelet op voorgaande geen reden om af te zien van de oplegging van een taakstraf.
Daarnaast zal het hof aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met de aangeefster en een gebiedsverbod rondom de woning van de aangeefster opleggen ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheid dat de verdachte eerder voor belaging onherroepelijk is veroordeeld, de matig tot hoge kans op toekomstige recidive volgens voornoemd reclasseringsrapport, en de veroordeling van de verdachte voor opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing van 2 september 2021. Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof bovendien tot het oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster en zal het hof bepalen dat voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf en een vrijheidsbeperkende maatregel van na te melden duur en aard passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.982,28, bestaande uit € 6.482,28 aan materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.400,00, bestaande uit € 900,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Reparatie camerasysteem en medische kosten pijnscan
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 65,00, bestaande uit medische kosten pijnscan (€ 15,00) en reparatie camerasysteem (€ 50,00). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Verlies arbeidsvermogen en eigen risico zorgverzekering
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering ter zake van verlies arbeidsvermogen en eigen risico zorgverzekering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De betreffende schades zijn niet eenvoudig vast te stellen en behoeven een nadere onderbouwing. Het hof is van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken niet eenduidig kan worden vastgesteld of het eigen risico in verband met het bewezenverklaarde is aangesproken. Daarnaast zijn met betrekking tot het verlies arbeidsvermogen enkel stukken aangeleverd vanaf de periode dat er volgens de benadeelde partij sprake is van verlies arbeidsvermogen en niet van de periode (jaren) daaraan voorafgaand. Met het inwinnen van nieuwe informatie zou de behandeling van de zaak een aanzienlijke vertraging oplopen. Dit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Plaatsen camerasysteem
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het plaatsen van een camerasysteem is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, temeer omdat het camerasysteem is geplaatst voordat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden. Het voorgaande geldt ook ten aanzien van de betalingstermijnen die vallen binnen en na de periode waarbinnen het strafbare feit is gepleegd. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van de vordering, omdat de vraag of zij rechtstreeks schade heeft geleden nadere bewijslevering behoeft, hetgeen een onevenredige belasting voor het strafproces met zich zou brengen. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij last heeft van geestelijke schade bestaande uit PTSS-klachten. Hoewel uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij reeds voor de periode waarin het strafbare feit door de verdachte is gepleegd kampte met PTSS-klachten is het hof van oordeel dat deze predispositie niet in de weg staat aan toewijzing van de geleden schade nu uit de onderbouwing blijkt dat de PTSS-klachten ook gerelateerd zijn aan het bewezenverklaarde feit.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW, en vergelijkbare jurisprudentie in aanmerking genomen, naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.000,00.
Het hof heeft in het bijzonder gelet op de duur van de bewezenverklaarde belaging, de indringende aard van de ingesproken audioberichten, en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij en haar privéleven.
Het ter zake van immateriële schade meer gevorderde zal worden afgewezen, omdat dat deel van de vordering de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van dit gerechtshof van 24 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd met één jaar te verlengen.
Het hof stelt vast dat de proeftijd reeds is vastgesteld op het maximum van drie jaren, zoals bepaald in artikel 14b tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, waardoor een verlenging van de proeftijd niet meer mogelijk is. Het hof acht, gelet op hetgeen hiervoor bij het opleggen van de straffen en maatregel is overwogen, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
meldplicht bij de reclassering en houden aan aanwijzingen
zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres 2]. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich daarnaast aan de aanwijzingen van de reclassering;
diagnostiek en ambulante behandeling
medewerking verleent aan diagnostiek en zich laat behandelen door de forensische polikliniek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
schuldhulpverlening
indien de reclassering dit noodzakelijk acht, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
begeleid wonen/ maatschappelijke opvang indien geïndiceerd
indien de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende (een deel van) de proeftijd zal verblijven in een door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling/ maatschappelijke opvang in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: een straal van 100 meter rondom het woonadres van het slachtoffer (thans: [adres 3]) en op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 1984.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.065,00 (duizend vijfenzestig euro)bestaande uit € 65,00 (vijfenzestig euro) aan materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding voor het overige deel van de immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.065,00 (duizend vijfenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op
- 9 december 2020 over een bedrag van € 15,00 ter zake van medische kosten pijnscan;
- 28 januari 2021 over een bedrag van € 50,00 ter zake van reparatie camerasysteem;
- 3 januari 2021 over het bedrag van € 1.000,00 ter zake van de immateriële schade.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland van 14 januari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 januari 2020, parketnummer 23-001857-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Jole, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juni 2022.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]