In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de politierechter was veroordeeld voor diefstal van elektriciteit en het aanwezig hebben van hennepplanten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een proeftijd van 2 jaren. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het gerechtshof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde opnieuw een straf op. De Hoge Raad had eerder het arrest van het gerechtshof vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen over de strafoplegging en de zaak terugverwezen voor herbehandeling. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van elektriciteit, en sprak hem vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Wel werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren voor het aanwezig hebben van hennepplanten. Het hof hield rekening met de rol van de verdachte, de positieve ontwikkelingen in zijn persoonlijke omstandigheden en het aanzienlijke tijdsverloop sinds de pleegdatum van het feit. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.