ECLI:NL:GHAMS:2022:1832

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
23-000643-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van vernieling ruit pizzeria en ouders thuis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de vernieling van een ruit in het huis van zijn ouders en van een ruit van een pizzeria. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord. De tenlastelegging in zaak A betrof de vernieling van een ruit die toebehoorde aan [slachtoffer 1] op 25 augustus 2020, terwijl in zaak B de vernieling van een ruit die toebehoorde aan [slachtoffer 2] op 9 januari 2021 aan de orde was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak B niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ruit had vernield, en heeft hem daarvan vrijgesproken. In zaak A heeft het hof echter wel bewezen verklaard dat de verdachte de ruit van [slachtoffer 1] heeft vernield. De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van twintig uren opgelegd. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000643-21
datum uitspraak: 23 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-215528-20 (zaak A) en 13-007403-21 (zaak B), alsmede 13-101865-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in
zaak A:
hij, op of omstreeks 25 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
in
zaak B:
hij op of omstreeks 9 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de bewijsvraag in zaak B en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof kan uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 9 januari 2021 de ruit in het huis van zijn ouders heeft vernield. De politieagenten hebben weliswaar in het huis een vernielde ruit aangetroffen, maar het hof kan de verklaringen van de ouders van de verdachte, de enige getuigen in deze zaak, over de toedracht daarvan onvoldoende op waarde schatten. Het hof overweegt in dat verband dat de vader van de verdachte niet heeft gezien wat er is gebeurd; hij heeft enkel van de moeder van de verdachte gehoord wie de ruit heeft vernield. Daarnaast werden de politieambtenaren op 9 januari 2021 door de vader belemmerd om de moeder te bevragen over hetgeen precies was voorgevallen, en wanneer de moeder een dag later eenmaal verklaart, blijkt dat zij moeite heeft met de Nederlandse taal en wordt zij door de vader bijgestaan met het verduidelijken en vertalen van het verhoor. De verdachte heeft van meet af aan stellig ontkent de ruit te hebben vernield.
In het licht van het voorgaande is het hof, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
in zaak Atenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 25 augustus 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen in zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 12 uren, subsidiair 6 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf van 8 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 7 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 dagen met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaren onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte voor het in zaak A tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 20 uren, waarvan 8 uren voorwaardelijk, gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten aanzien van het stellen van bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van een pizzeria. Bij het plegen van dit feit was hij onder invloed van alcohol. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, en tevens bijgedragen aan het ontstaan van een beangstigende situatie.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit een brief van [naam], maatschappelijk werker bij Inforsa, van 8 juni 2022 blijkt immers dat de behandeling van de verdachte, die naast de psychische problematiek eveneens is gericht op ondersteuning bij sociaalmaatschappelijke zaken, voortgang boekt, zij het in kleine stappen. De verdachte is trouw in het nakomen van afspraken, woont begeleid bij HVO Querido, de bewindvoering is gestart en er wordt gekeken naar eventuele doorstroom naar zelfstandige woonruimte.
Gelet op het voorgaande acht het hof het aangewezen om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, zodat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld de positieve ontwikkelingen in zijn leven te bestendigen. Dit is niet alleen in zijn belang, maar (met het oog op het voorkomen van recidive) ook in dat van de samenleving. De voorwaardelijk op te leggen taakstraf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. Tevens kiest het hof ervoor om de taakstraf in een voorwaardelijke vorm te gieten gelet op de hierna te nemen beslissing op de vordering tenuitvoerlegging. In het licht van de ernst van het feit en uit een oogpunt van vergelding acht het hof het daarnaast passend en geboden de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het stellen van bijzondere voorwaarden niet nodig, aangezien het hof van oordeel is dat de hulpverlening – zoals geadviseerd door de reclassering – reeds is geborgd in de lopende hulpverlening die door de gemeente is opgezet met betrekking tot de verdachte. Het hof zal dan ook niet overgaan tot het stellen van bijzondere voorwaarden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen, aangezien de verdachte baat heeft bij een stok achter de deur en gelet op het tijdsverloop sinds de tenlastegelegde feiten.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Als uitgangspunt geldt dat het voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, essentieel is dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Nu het hof in het betoog van de raadsvrouw geen zwaarwegende omstandigheden heeft gehoord om daarvan af te wijken, zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-007403-21 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-215528-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-215528-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2019, parketnummer 13-101865-19, te weten een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. A.M. Kengen en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juni 2022.
=========================================================================
[…]