ECLI:NL:GHAMS:2022:18
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie na vrijspraak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die was ingesteld na de vrijspraak van de betrokkene in een strafzaak. De politierechter had op 19 maart 2020 de betrokkene vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 19.960,12. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 december 2021 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, waarbij het zich verenigde met de overwegingen van de politierechter. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de ontnemingsvordering, nu de betrokkene reeds was vrijgesproken van de strafbare feiten. Dit arrest benadrukt de juridische principes rondom profijtontneming en de gevolgen van een vrijspraak voor het openbaar ministerie.
De uitspraak van het hof is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Het arrest bevestigt de rechtsbescherming van de betrokkene en de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met ontnemingsvorderingen, vooral na een vrijspraak.