ECLI:NL:GHAMS:2022:1798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.297.556/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 224 Rv tot zekerheidstelling voor proceskosten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten. De appellanten, Parem Financial Inc. en Monolit Invest Inc., gevestigd in respectievelijk Tortola en Belize, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder op 22 april 2021 een beslissing genomen in een verzoekschriftprocedure tussen de appellanten en de geïntimeerden, waaronder Stichting Administratiekantoor Financial Performance Holdings en Stichting Administratiekantoor Yukos International.

De geïntimeerden hebben incidentele verzoeken ingediend tot zekerheidstelling voor de proceskosten op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten, die geen woonplaats in Nederland hebben, verplicht zijn om zekerheid te stellen voor de proceskosten, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. De appellanten hebben betoogd dat het belang van de geïntimeerden bij de verzoeken is komen te vervallen, maar het hof heeft dit verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de door de geïntimeerden gevraagde zekerheidstelling in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bank de meest gebruikelijke en geschikte vorm is.

Het hof heeft de appellanten bevolen om binnen acht weken na de uitspraak zekerheid te stellen voor de proceskosten, met specifieke bedragen voor de verschillende geïntimeerden. De beslissing over de kosten van de incidenten is aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak. De appellanten hebben de mogelijkheid gekregen om zich uit te laten over de zekerheidstelling, met een deadline van 23 augustus 2022. De beschikking is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.556/01
zaak-/rekestnummer rechtbank Amsterdam : C/13/687486 / HA RK 20-214
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2022
inzake

1.de vennootschap naar buitenlands recht PAREM FINANCIAL INC.,

gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
MONOLIT INVEST INC.,
gevestigd te Belize City, Belize,
3.
[appellant 3],
wonend te [woonplaats 1] , [land 1] ,
appellanten in de hoofdzaak,
appellanten sub 1 en 2 tevens verweersters in de incidenten,
advocaat: mr. F.M. Peters te Amsterdam,
tegen
1.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR FINANCIAL PERFORMANCE HOLDINGS, rechtsopvolgster onder algemene titel van
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR YUKOS INTERNATIONAL,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats 2] , [land 2] ,
advocaat: mr. M.J. Drop te Amsterdam,
3.
[geïntimeerde 3],
wonend te [woonplaats 3] , [land 2] ,
advocaat: mr. T.L. Claassens te Rotterdam,
4.
[geïntimeerde 4],
wonend te [woonplaats 4] , [land 2] ,
5.
[geïntimeerde 5],
wonend te [woonplaats 5] , [land 3] ,
advocaat sub 4 en 5: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh te Rotterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verzoekers in de incidenten.
Partijen worden hierna Parem, Monolit, [appellant 3] (tezamen ook [appellanten] ), de Stichtingen (afzonderlijk ook STAK FPH en STAK YI), [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] (laatste vijf tezamen ook [geïntimeerden] ) genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij op 20 juli 2021 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift, met producties, in hoger beroep komen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2021, onder bovengenoemd zaak-/rekestnummer gegeven tussen [appellanten] als verzoekers en [geïntimeerden] als verweerders.
Op 2 november 2021 zijn ter griffie van het hof vier incidentele verzoeken tot zekerheidstelling voor de proceskosten ex artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingekomen van respectievelijk de Stichtingen, [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en – tezamen – [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] . [geïntimeerde 3] heeft bij zijn verzoek producties in het geding gebracht.
Van Parem en Monolit is op 29 november 2021 ter griffie van het hof een verweerschrift, met producties, in de incidentele verzoeken ingekomen.
Met instemming van partijen heeft er geen mondelinge behandeling van de incidentele verzoeken plaatsgevonden, maar een aktewisseling.
[geïntimeerde 3] heeft op 19 januari 2022 mede namens de overige verzoekers in de incidenten een akte in de incidenten genomen.
Parem en Monolit hebben op 9 februari 2022 een antwoordakte in de incidenten genomen.
Vervolgens is de uitspraak in de incidenten nader bepaald op heden.
De incidentele verzoeken van [geïntimeerden] strekken ertoe dat het hof Parem en Monolit hoofdelijk zal bevelen om, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, binnen vier weken na dit arrest in de incidenten zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij kunnen worden veroordeeld voor een bedrag
van € 3.248,- voor wat betreft de Stichtingen en van telkens € 2.814,- voor wat betreft [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en – tezamen – [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] , althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, in de vorm van een bankgarantie conform het Rotterdams Garantieformulier (meest recente model) door een eersteklas, te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank, waarbij de bankgarantie c.q. zekerheid zo vormgegeven dient te zijn dat [geïntimeerden] hieronder (ook) kunnen trekken indien een beslissing in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, met veroordeling van Parem en Monolit in de kosten van de incidenten, met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.
Parem en Monolit hebben geconcludeerd dat het [geïntimeerden] in de eerste plaats ontbreekt aan belang bij hun incidentele verzoeken en dat, indien het hof van oordeel is dat wel zekerheid voor de proceskosten dient te worden gesteld, een bevel tot betaling op de derdengeldrekeningen van de advocaten van [geïntimeerden] ., waaraan Parem en Monolit vrijwillig voldoen, daartoe volstaat, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de incidenten.
2. Beoordeling
in de incidenten:
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Deze bepaling is op grond van artikel 353 lid 1 Rv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, behoudens een zich hier niet voordoend uitzonderingsgeval. Artikel 224 Rv leent zich voor analoge toepassing in verzoekschriftprocedures (vgl. HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1580).
2.2.
Parem en Monolit zijn in respectievelijk Tortola (Britse Maagdeneilanden) en Belize City (Belize) gevestigd en waren in eerste aanleg de verzoekende partij. Voorts is gesteld noch gebleken dat een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet. Parem en Monolit zullen dus zekerheid moeten stellen op straffe van niet-ontvankelijkheid in hun hoger beroep.
2.3.
Parem en Monolit hebben echter betoogd dat het belang van [geïntimeerden] bij de onderhavige incidentele verzoeken is komen te vervallen. Daartoe hebben Parem en Monolit aangevoerd dat zij naar aanleiding van die verzoeken reeds hebben aangeboden om de gewenste bedragen aan proceskosten te storten op de derdengeld- rekeningen van de advocaten van [geïntimeerden] , welk aanbod [geïntimeerden] hebben afgewezen. Dit betoog gaat niet op, omdat [geïntimeerden] zich niet kunnen vinden in de aangeboden vorm van zekerheidsstelling. Zij hebben vanwege dit
– hierna te bespreken – geschil over de vorm van de zekerheidstelling, belang bij de door hen gedane incidentele verzoeken (zie ook hierna, 2.6).
2.4.
Nu Parem en Monolit niets hebben ingebracht tegen de hoogte van de verzochte zekerheidsstellingen, te weten € 3.248,- voor wat betreft de Stichtingen en telkens € 2.814,- voor wat betreft [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en – tezamen – [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] , zal het hof zekerheidsstelling tot die bedragen bevelen. Het hof zal het verzoek om dit bevel hoofdelijk te geven, als niet weersproken, toewijzen.
2.5.
Parem en Monolit hebben bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [geïntimeerden] om te bepalen dat de zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie. Volgens Parem en Monolit zijn Nederlandse banken op dit moment zeer terughoudend met het aangaan van bankrelaties. Deze terughoudende houding wordt ook bevestigd door het contact dat zij tot dusver hebben gehad met banken over het verkrijgen van een bankgarantie, aldus Parem en Monolit, die verder aanvoeren dat het merendeel van de banken dit eenvoudigweg weigert voor partijen die niet al cliënt zijn bij de bank. Daarnaast geven banken volgens Parem en Monolit te kennen dat de tekst van het Rotterdams Garantieformulier niet geschikt is voor de onderhavige zaak, aangezien het alleen gaat om het stellen van zekerheid voor proceskosten, zodat deze door [geïntimeerden] verzochte vorm van bankgarantie een extra hoge drempel meebrengt voor Parem en Monolit. In dit geval volstaat een bevel tot zekerheidstelling in de vorm van storting van de bedragen op de derdengeldrekeningen van de advocaten van [geïntimeerden] ., aldus nog steeds Parem en Monolit. Tegen die vorm van zekerheidstelling hebben [geïntimeerden] op hun beurt, als gezegd, bezwaar gemaakt.
2.6.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 224 Rv voorziet niet in de wijze waarop zekerheid moet worden gesteld. In deze zaak hebben [geïntimeerden] specifiek verzocht om zekerheidstelling door middel van een door een (eersteklas) Nederlandse bank te stellen bankgarantie. Dit is ook de meest gebruikelijke manier van zekerheidstelling. Parem en Monolit hebben weliswaar aangevoerd dat het moeilijk gaat worden om een bankgarantie door een Nederlandse bank te doen stellen, maar zij hebben niet gesteld, noch is gebleken, dat het voor hen onmogelijk is om in die vorm zekerheid te stellen. Gelet op de bezwaren van [geïntimeerden] tegen storting van de bedragen op de derdengeldrekeningen van hun advocaten (niet duidelijk is wie de UBO’s van Parem en Monolit zijn en wat de herkomst van hun vermogen is), is deze door Parem en Monolit aangedragen wijze van zekerheidstelling in dit geval geen bruikbaar alternatief. Het hof zal Parem en Monolit dan ook bevelen om zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bank. Anders dan [geïntimeerden] hebben verzocht, ziet het hof geen reden om te bepalen dat het een bankgarantie volgens het Rotterdams Garantieformulier moet zijn; ook een ander model of formulier dat aan de aan een bankgarantie te stellen eisen voldoet mag worden gebruikt. Aan het bezwaar van Parem en Monolit dat het verkrijgen van een bankgarantie een zeer lange tijd in beslag zal nemen, komt het hof in die zin tegemoet door de termijn waarbinnen zekerheid moet worden gesteld op acht weken vast te stellen.
2.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de incidentele verzoeken van [geïntimeerden] toewijzen als na te melden.
2.8.
Een oordeel over de kosten van de incidenten zal worden aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.9.
Aan [geïntimeerden] zal een termijn worden gegeven voor uitlating over de zekerheidstelling. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof:
in de incidenten:
beveelt Parem en Monolit hoofdelijk om ten genoegen van de Stichtingen zekerheid te stellen voor een bedrag van € 3.248,- ter zake van de proceskosten waarin Parem en
Monolit in hoger beroep ten aanzien van hen veroordeeld zou kunnen worden;
beveelt Parem en Monolit hoofdelijk om ten genoegen van [geïntimeerde 2] zekerheid te stellen voor een bedrag van € 2.814,- ter zake van de proceskosten waarin Parem en Monolit in hoger beroep ten aanzien van hem veroordeeld zou kunnen worden;
beveelt Parem en Monolit hoofdelijk om ten genoegen van [geïntimeerde 3] zekerheid te stellen voor een bedrag van € 2.814,- ter zake van de proceskosten waarin Parem en Monolit in hoger beroep ten aanzien van hem veroordeeld zou kunnen worden;
beveelt Parem en Monolit hoofdelijk om ten genoegen van [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] zekerheid te stellen voor een bedrag van € 2.814,- ter zake van de proceskosten waarin Parem en Monolit in hoger beroep ten aanzien van hen veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat Parem en Monolit voormelde zekerheid telkens stellen in de vorm van een door een met goede naam en faam bekend staande Nederlandse bank af te geven bankgarantie op gebruikelijke voorwaarden, waarop direct een beroep gedaan kan worden indien de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard;
bepaalt dat de zekerheid telkens moet zijn gesteld binnen acht weken na de datum van deze uitspraak, derhalve op 16 augustus 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeschikking in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat [geïntimeerden] zich uiterlijk op 23 augustus 2022 mogen uitlaten over de zekerheidstelling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Alwin, R.J.M. Smit en W.A.H. Melissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2022.