In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een huurovereenkomst voor een schoonheidssalon met een afhankelijke woning. De appellanten hebben primair ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd wegens huurachterstand, en subsidiair beëindiging van de huur op grond van dringend eigen gebruik en slechte bedrijfsvoering. Het hof heeft in een eerder tussenarrest op 19 oktober 2021 de geïntimeerden in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij de huurachterstand van minimaal € 23.895,74 binnen twee weken na het tussenarrest hadden betaald. Uit de akte en antwoordakte van 23 november 2021 bleek dat de huurachterstand was voldaan, waardoor de huurovereenkomst niet door ontbinding eindigde.
Het hof heeft vervolgens de wederzijdse belangen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de appellanten bij beëindiging van de huurovereenkomst op termijn zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij voortzetting daarvan. De kantonrechter had de vordering tot beëindiging van de huur ten onrechte afgewezen. Het hof heeft bepaald dat de huurovereenkomst op 31 december 2023 eindigt, zodat de geïntimeerden de tijd hebben om hun bedrijfsvoering af te bouwen en een nieuwe woning te zoeken. Het hof heeft het verzoek van de geïntimeerden om de einddatum te verlengen naar 31 december 2025 afgewezen, omdat er geen aanleiding was om terug te komen op de eerder genomen beslissing.
Het bestreden vonnis van de kantonrechter is vernietigd en het hof heeft de datum van het einde van de huurovereenkomst en de uiterlijke datum van ontruiming vastgesteld op 31 december 2023. De proceskosten zijn gecompenseerd en het arrest is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat daarvoor geen wettelijke grond bestaat.