In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam, dat op 29 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in het detentiecentrum Schiphol, was in eerste aanleg vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de verbeurdverklaring van een telefoontoestel, waarvan het hof heeft geoordeeld dat dit niet in verband kan worden gebracht met de bewezenverklaarde feiten. Het hof heeft de teruggave van zowel het telefoontoestel als een klapmes gelast, omdat niet is aangetoond dat het klapmes als wapen moet worden aangemerkt. De raadsman van de verdachte had verzocht om matiging van de straf en om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De beslissing van het hof is genomen na onderzoek ter terechtzitting op 31 mei 2022, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman.