In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2021. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2003, die in eerste aanleg was veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met verbeteringen van gronden, met uitzondering van de opgelegde bijzondere voorwaarden en de motivering daarvan. De rechtbank had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een avondklok en elektronisch toezicht, maar het hof heeft besloten deze niet op te leggen, op advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor de gestelde schade. Het hof oordeelde dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Het hof heeft de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de bijzondere voorwaarden en de vordering van de benadeelde partij vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en griffiers, hoewel de voorzitter en de jongste raadsheer niet in staat waren om het arrest mede te ondertekenen.