ECLI:NL:GHAMS:2022:1776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
23-002588-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een jeugdzakenarrest met betrekking tot mishandeling en strafoplegging

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder. De mishandeling vond plaats tijdens een ruzie, waarbij de moeder pijn en letsel heeft ondervonden, wat zelfs leidde tot ziekenhuisbehandeling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot één week voorwaardelijke jeugddetentie en 60 uren werkstraf. De advocaat-generaal vorderde echter toepassing van het volwassenenstrafrecht en een gevangenisstraf van één week.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte ten tijde van het feit 21 jaar oud was en dus meerderjarig, er geen reden was om af te wijken van het volwassenenstrafrecht. De reclassering had geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar het hof vond dit advies onvoldoende onderbouwd. De verdachte heeft zijn leven inmiddels positief weten te veranderen, met een afgeronde opleiding en een fulltime baan, wat bijdraagt aan het verlagen van het recidiverisico.

Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke taakstraf niet opportuun was, gezien de tijd die verstreken is sinds het feit en de genormaliseerde verhoudingen tussen moeder en zoon. In plaats daarvan werd een voorwaardelijke taakstraf opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002588-21
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 21 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-215081-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft in eerste aanleg met toepassing van het zogenaamde adolescentenstrafrecht de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot één week voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren en het verrichten van 60 uren werkstraf, subsidiair 30 dagen jeugddetentie en één week voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof toepassing geeft aan het volwassenenstrafrecht en dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 1 week voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft primair vrijspraak gevorderd en heeft het hof verzocht in het geval van een bewezenverklaring toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich tijdens een ruzie schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De verdachte heeft fysiek geweld tegen zijn moeder gebruikt in een mate dat zij daarvan pijn en letsel heeft ondervonden en zelfs in het ziekenhuis moest worden behandeld. Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van de LOVS. Daarin wordt voor een first offender van eenvoudige mishandeling een geldboete geïndiceerd. Het mishandelen van een familie- en/of gezinslid is strafverzwarend. Voor dat soort feiten worden in beginsel geen geldboetes opgelegd.
Toepassing volwassenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 21 jaar en dus meerderjarig. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een meerderjarige wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht. Op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan kan bij jongeren tussen de 18 en 23 jaar van dit uitgangspunt worden afgeweken en toepassing worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht.
De reclassering heeft in haar advies van 1 april 2021 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof heeft acht geslagen op bovengenoemd rapport, maar is van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van de het uitgangspunt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het hof ziet in het rapport van de reclassering geen bijzonderheden die een dergelijke afwijking rechtvaardigen en acht het advies van de reclassering onvoldoende onderbouwd.
Persoonlijke omstandigheden
In het voordeel van de verdachte weegt het hof bij het bepalen van de straf mee dat uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de reclassering en verdediging naar voren is gebracht, blijkt dat de verdachte zijn leven op een positieve wijze heeft weten op te bouwen. De verdachte heeft zijn opleiding afgerond en werkt inmiddels fulltime als [werk]. De verdachte heeft hierdoor een stabiel inkomen. De relatie met zijn moeder lijkt te zijn verbeterd, getuige ook het feit dat moeder en zoon in de zomer enkele weken samen hebben gereisd. Deze positieve ontwikkelingen dragen bij aan het beperken van het recidiverisico.
Hoewel mishandeling in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf rechtvaardigt, acht het hof dit thans niet opportuun. Daarbij weegt het hof mee dat het feit enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat de verhoudingen tussen moeder en zoon inmiddels zijn genormaliseerd. Om de verdachte ervan te doordringen de lijn die hij heeft ingezet, delictvrij, voort te zetten zal het hof als stok achter de deur een voorwaardelijke straf aan de verdachte opleggen.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. D. Radder en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg en D.A.C. Chaigneau, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
De oudste en jongste raadsheer en de griffiers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]