ECLI:NL:GHAMS:2022:1758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.300.094/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de nakoming van een aannemingsovereenkomst en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de nakoming van een aannemingsovereenkomst. [appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en stelt dat deze tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Na een eiswijziging heeft [appellant] een vordering ingesteld van € 33.241,-. De kantonrechter in Noord-Holland heeft op 3 juni 2021 een vonnis gewezen, waarbij hij zich bevoegd achtte om de zaak te behandelen, ondanks dat het gevorderde bedrag de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt. Dit gebeurde omdat [geïntimeerde] instemde met de behandeling door de kantonrechter.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof overweegt dat, volgens artikel 333 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hoger beroep slechts openstaat indien partijen zich dat beroep uitdrukkelijk en eensluidend hebben voorbehouden. Dit voorbehoud blijkt niet uit het bestreden vonnis en partijen hebben hier ook geen beroep op gedaan in de overgelegde akten. Het hof concludeert dat [appellant] niet kan worden ontvangen in het hoger beroep en veroordeelt hem in de kosten van het geding, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 772,- aan verschotten en € 2.163,- aan salaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.300.094/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 8577218 \ CV EXPL 20-2158
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juni 2022
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.R. Gal te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.D. Senders te Leusden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 31 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 3 juni 2021, dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 12 oktober 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze is gehouden op 7 maart 2022. Partijen en hun advocaten zijn verschenen. Aan de zijde van [appellant] is ook verschenen mr. S.A. Amrani, advocaat te Amsterdam.
[geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van deze zitting een akte genomen die ertoe strekt dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Hierop heeft de raadsheer-commissaris de behandeling van de zaak gesloten en de zaak verwezen naar de rol van 29 maart 2022 voor het nemen van een antwoordakte aan de zijde van [appellant] .
Op die datum heeft [appellant] een akte genomen en het hof verzocht het verweer van [geïntimeerde] als ongegrond terzijde te schuiven en de zaak te verwijzen naar de rol voor memorie van grieven.
Arrest is bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben met elkaar een geschil over de nakoming van een aannemingsovereenkomst. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] is tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en heeft, na eiswijziging, een vordering tegen [geïntimeerde] ingesteld van € 33.241,-.
2.2
In het bestreden vonnis, rechtsoverweging 4.1, overweegt de kantonrechter het volgende:
“Na de wijziging van de vordering door [appellant] overschrijdt het gevorderde bedrag de competentiegrens van de kantonrechter. [appellant] heeft de kantonrechter verzocht om de zaak om proceseconomische redenen toch te behandelen. [geïntimeerde] heeft daarop medegedeeld dat hij instemt met de behandeling van de zaak door de kantonrechter. Nu [geïntimeerde] geen bezwaar maakt en er aan de zaak geen bijzondere inhoudelijke aspecten kleven, acht de kantonrechter zich bevoegd om over de zaak te oordelen.”
2.3
Uit deze overweging volgt dat het bestreden vonnis een vonnis op de voet van artikel 96 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is. De kantonrechter stelt immers vast dat het beloop van de vordering zijn competentiegrens te boven gaat en overweegt vervolgens toch in deze zaak te zullen beslissen nu [appellant] dit heeft verzocht en [geïntimeerde] hiermee heeft ingestemd. Dit is in overeenstemming met het genoemde artikel, dat bepaalt dat in alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze kunnen wenden en zijn beslissing kunnen inroepen. Dat het artikel niet met zo veel woorden is genoemd door (een van de) partijen of in het bestreden vonnis, doet hieraan niet af, net zo min als het feit dat [appellant] zich ‘unilateraal’ tot de kantonrechter heeft gewend en [geïntimeerde] vervolgens is verschenen. Over het bestaan van een andere grondslag voor de bevoegdheid van de kantonrechter om de zaak aan zich te houden wordt door [appellant] niet gerept. Dat [appellant] niet bekend was met de artikel 96 Rv-procedure komt voor zijn eigen rekening en risico.
2.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 333 Rv staat in zaken als bedoeld in artikel 96 Rv hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep, voor zover wettelijk toegestaan, hebben voorbehouden. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat partijen, als zij zich de mogelijkheid van hoger beroep willen voorbehouden, dit uitdrukkelijk en eensluidend moeten verklaren en dat deze verklaring zal moeten worden afgelegd wanneer zij zich tot de kantonrechter wenden.
2.5
Dat partijen dit voorbehoud uitdrukkelijk hebben gemaakt blijkt niet uit het bestreden vonnis. Partijen doen hierop ook geen beroep in de overgelegde akten.
2.6
De conclusie is dat [appellant] niet kan worden ontvangen in dit hoger beroep. De kosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 772,- aan verschotten en € 2.163,- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Sturhoofd, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.