Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
zeer onprofessioneel” heeft gehandeld. [X] heeft dat geweten aan het feit dat hij en [appellant] middelbare schoolvrienden zijn en dat hij conflictmijdend is als het gaat om vriendschappen. [appellant] heeft verklaard dat [X] en hij begin 2019 zijn doorgegaan, maar dat [appellant] zich niet meer direct heeft beziggehouden met de begeleiding van studenten. Ook heeft [appellant] verklaard dat ze mensen hebben aangenomen en geprobeerd om de grote hoeveelheid aan hem toebedeelde taken (zie onder 2.5) deels bij anderen onder te brengen. Aldus heeft het beoogde gesprek op 1 januari 2019 niet daadwerkelijk plaatsgevonden, terwijl ook nadien geen inhoudelijke gesprekken met [appellant] hebben plaatsgevonden teneinde diens functioneren te verbeteren. In dat licht kan in het midden blijven of en zo ja, in hoeverre het niet goed functioneren van [appellant] ook zou zijn ingegeven door een te grote hoeveelheid taken. Bij e-mail van 29 november 2019 (zie onder 2.7) heeft [X] (kennelijk optredend namens Codaisseur) [appellant] vervolgens laten weten dat hij de samenwerking wilde beëindigen. Gelet op het voorgaande had het evenwel op de weg van Codaisseur gelegen om begin 2019 opvolging te geven aan het gesprek van eind 2018 en [appellant] nader over zijn functioneren aan te spreken en hem faciliteiten aan te bieden teneinde dit functioneren en de samenwerking met [X] te verbeteren. Door hiertoe niet over te gaan is [appellant] gelegenheid voor verbetering op de hem verweten punten onthouden en is de mededeling in november 2019 van [X] (namens Codaisseur) dat hij de samenwerking wilde beëindigen rauwelijks geschied, hetgeen in de omstandigheden van dit geval ernstig verwijtbaar handelen in de zin van de wet oplevert.