ECLI:NL:GHAMS:2022:1741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
23-001545-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet (amfetaminelaboratorium)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot de productie van amfetamine in een laboratorium. De feiten zijn als volgt: op 8 november 2018 werd in een bedrijfsruimte in Sliedrecht een amfetaminelaboratorium aangetroffen. De politie kwam op het spoor van het laboratorium na een anonieme melding over een hennepkwekerij. Bij het betreden van het pand troffen de politieambtenaren een actieve productielocatie aan, met een kookketel en chemicaliën die gebruikt werden voor de productie van amfetamine. De verdachte werd aangetroffen en aangehouden in het pand. Tijdens de rechtszaak voerde de verdediging aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van amfetamine en dat hij slechts was gevraagd om op te ruimen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd om zijn onschuld aan te tonen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De opgelegde straf was een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en oordeelde dat een vrijheidsbenemende straf passend was. Tevens werd de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001545-21
datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 10-222751-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 augustus 2018 tot en met 8 november 2018 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres 2] opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, danwel aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Het hof overweegt daartoe dat de bij Opiumwetdelicten vaak in de tenlastelegging opgenomen passage “zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I/II” moet worden beschouwd als een louter kwalificatieve zinsnede die geen deel uitmaakt van de feitsomschrijving, zodat de bewijsvraag daarop geen betrekking heeft. De rechtbank heeft deze passage dan ook ten onrechte opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, dat hij kort in de loods was, dat hij niet wist wat er in de loods was en dat aan hem enkel is gevraagd om op te ruimen, niet als ongeloofwaardig ter zijde kan worden geschoven en dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in het lab dan wel de destillatieruimte is geweest. Hij is niet op de hoogte geweest van de aanwezigheid van amfetamine, laat staan dat die amfetamine zich in zijn machtssfeer bevond.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een anonieme melding over een hennepkwekerij in een (bedrijfs)pand aan de [adres 2] is door de politie bij voornoemd pand op 7 en 8 november 2018 onderzoek ingesteld. Op 8 november 2018 onderzoeken de politieambtenaren
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] het dak van het (bedrijfs)pand. Uit de twee luchtopeningen op het dak ruikt [verbalisant 1] een sterke chemische geur. Daarop wordt besloten het (bedrijfs)pand te betreden. Bij het betreden van het pand omstreeks 14.45 uur maken de politieambtenaren kenbaar dat zij zich als politie in het pand begeven. Zij horen vervolgens, achter in het pand, deuren (dicht)slaan. [verbalisant 1] rent daarop naar de achterzijde van het pand en constateert dat uit de deur aan de achterzijde niemand is ontkomen. Omdat het vermoeden rijst dat zich mogelijk personen in het pand bevinden wordt het pand door de politieambtenaren afgezet, om een eventuele vluchtpoging te voorkomen.
In het pand worden vervolgens goederen aangetroffen die passen bij een grootschalige productieplaats van synthetische drugs, met name amfetamine (speed). De productielocatie was op het moment van aantreffen in werking. Omdat de productielocatie in werking was, hebben medewerkers van de Landelijke Faciliteit Ontmanteling (verder: LFO) het vermoeden dat er personen in het pand aanwezig zijn. Omstreeks 16:00 uur wordt de verdachte, verscholen achter een intermediate bulk container (IBC), in de gang aangetroffen en aangehouden. Even later wordt de medeverdachte [medeverdachte] op het plafond tussen diverse afvoerslangen aangetroffen en aangehouden.
De LFO treft in de labruimte in het (bedrijfs)pand een kookketel aan met daarachter zeven
au bain-mariebakken. Onder twee van deze bakken staan gasbranders aan. Ook horen zij de roermotor, die bovenop bevestigd was, draaien. De kookketel is op het moment van aantreffen ongeveer 40 graden Celsius. In de destillatieruimte in het (bedrijfs)pand staat de kraan van de wasbak open en er loopt water uit een van de aangelegde tuinslangen. Dit blijkt koelwater te zijn, afkomstig van de destillatieopstelling. Senior expert [expert] van het LFO verklaart tegenover politieambtenaar [verbalisant 3] over de productielocatie dat het een in werking zijnd amfetaminelaboratorium betreft waar amfetamineolie wordt vervaardigd en dat er thans 40 liter amfetamineolie is aangetroffen, goed voor 100 à 110 kilogram pure amfetamine. Verder zijn in het pand chemicaliën en precursoren aangetroffen, goed voor het fabriceren van enkele duizenden kilogrammen amfetamine. Gezien de aangetroffen sporen is het laboratorium al enkele maanden in werking.
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden acht het hof in hoge mate redengevend voor het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Dat zou anders kunnen komen te liggen indien de verdachte een verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende verklaring aflegt, maar daarvan is geen sprake. De verdachte heeft slechts (in algemene bewoordingen) verklaard dat hij kort in het (bedrijfs)pand aanwezig was, dat hem gevraagd was om op te ruimen, dat hij in het (bedrijfs)pand niemand heeft gezien en dat hij niet wist dat het een amfetaminelaboratorium betrof. Op verdere inhoudelijke vragen heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Doordat de verdachte zijn alternatieve scenario op geen enkele wijze handen en voeten heeft gegeven en omdat voor de juistheid daarvan geen aanknopingspunt in het dossier te vinden is, acht het hof de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk, met name niet omdat deze lezing geen verklaring geeft voor het feit dat de verdachte en de medeverdachte als enigen in het (bedrijfs)pand aanwezig waren op het moment dat het amfetaminelaboratorium evident in werking was. Evenmin geeft de verdachte een aannemelijke verklaring voor het feit dat hij zich geruime tijd (ten minste vijf kwartier) verscholen heeft gehouden voordat hij door de politie werd ontdekt.
Dit brengt mee dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte is ten laste gelegd.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 november 2018 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres 2] opzettelijk heeft bereid of bewerkt of verwerkt, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In een (bedrijfs)pand in Sliedrecht is op 8 november 2018 een amfetaminelaboratorium aangetroffen waar op grootschalige en professionele wijze amfetamine bevattende materialen werden geproduceerd.. In het (bedrijfs)pand zijn chemicaliën en precursoren aangetroffen, goed voor het fabriceren van enkele duizenden kilogrammen amfetamine. De verdachte heeft zich daar samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan de productie van een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine. De verdachte was actief betrokken bij dit proces en was aldus een onderdeel van een professionele keten, welke loopt van producent naar gebruikers. De aangetroffen hoeveelheid amfetamine is van dien aard dat deze kennelijk bestemd was voor de handel. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. Amfetamine is een voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in amfetamine vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien. Bovendien had de aanwezigheid van allerlei chemicaliën in het (bedrijfs)pand kunnen leiden tot gevaarlijke situaties voor aanwezigen en naburige bedrijven en personen. De verdachte heeft zich kennelijk niets gelegen laten liggen aan deze gevaren. Het hof rekent hem dit zwaar aan.
Het hof is, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Alles afwegend acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding tot oplegging van een voorwaardelijk deel.
Zoals ook door de advocaat-generaal is geconstateerd, is de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep overschreden. Namens de verdachte is immers op
29 mei 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, terwijl het hof dit arrest wijst op 8 juni 2022. Hierin ziet het hof aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf met één maand te verminderen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Voorlopige hechtenis

Het hof is, gelet op zijn in dit arrest vermelde beslissingen, van oordeel dat de persoonlijke belangen van de verdachte niet langer prevaleren boven het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het hof zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. De voorlopige hechtenis eindigt op het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis de duur van de opgelegde straf overschrijdt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. S.M. Milani en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 juni 2022.