ECLI:NL:GHAMS:2022:1740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
23-002610-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van oplichting met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, waarbij zij zich voordeed als een medewerker van PostNL en een 73-jarige man heeft bewogen tot de afgifte van zijn pinpas. Dit gebeurde op 3 mei 2021 te Uithoorn, waar de verdachte samen met anderen handelde met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De verdachte heeft de man misleid door te zeggen dat zijn bankrekening was gehackt en dat zij hem wilde helpen. Na de afgifte van de pinpas is er € 8.000,00 van de rekening van het slachtoffer gepind.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting, maar andere tenlastegelegde feiten zijn niet bewezen verklaard. De straf die de politierechter had opgelegd, een gevangenisstraf van vier weken, werd aangepast. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die € 8.000,00 schadevergoeding eiste, toegewezen. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor deze schadevergoeding, die met wettelijke rente moet worden vergoed. Het hof heeft ook de verplichting opgelegd om aan de Staat een bedrag te betalen ter compensatie van de schade aan het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002610-21
datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-181203-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld arrest is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 3 mei 2021 te Uithoorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten zijn pinpas met bijbehorende code, door
- voornoemde [benadeelde] te bellen en/of zich voor te doen als een medewerker van de fraude helpdesk van de ABN Amro bank en/of
- voornoemde [benadeelde] te zeggen dat [benadeelde] en/of zijn bankrekening via een eerder ontvangen mail van woningnet was gehackt en/of te zeggen dat hij voornoemde [benadeelde] wilde helpen te voorkomen dat er (onterecht) geld van zijn rekening zou worden afgeschreven en/of
- voornoemde [benadeelde] op te dragen om zijn bankpas door midden te knippen en/of in een envelop te stoppen en/of
- aan te geven dat een medewerker van de spoedafdeling van PostNL deze envelop met daarin de bankpas zou komen ophalen en/of
- zich voor te doen als medewerkster van PostNL en/of
- bij voornoemde [benadeelde] een envelop (inhoudende voornoemde pinpas) op te halen en/of mee te nemen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 3 mei 2021 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid,
[benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten zijn pinpas, door
- zich voor te doen als medewerkster van PostNL en
- bij voornoemde [benadeelde] een envelop (inhoudende voornoemde pinpas) op te halen en mee te nemen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof – met name gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – verzocht om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Zij heeft – in vereniging met een of meer anderen – op listige wijze, namelijk door zich voor te doen als een medewerker van PostNL, het 73 jaar oude slachtoffer bewogen tot afgifte van zijn pinpas. Kort na de afgifte van de pinpas is daarmee € 8.000,00 gepind. Met haar handelen heeft de verdachte, tezamen met haar mededader(s) niet alleen geld van het slachtoffer afhandig gemaakt, zij heeft ook het vertrouwen dat het slachtoffer in zijn medemens had beschadigd. Bovendien heeft de verdachte met haar handelen bijgedragen aan het verlies van vertrouwen in de integriteit van financiële instellingen in het algemeen en die van de ABN AMRO Bank in het bijzonder. Klaarblijkelijk heeft de verdachte haar ogen voor dit alles gesloten; zij heeft zich slechts laten leiden door financieel gewin. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk, temeer omdat zij tegenover het hof niet bepaald de indruk heeft gewekt het laakbare van haar handelen (geheel) in te zien.
Gelet op het voorgaande zou de door de politierechter opgelegde straf passend zijn. Het hof moet echter rekening houden met een eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit, dat zijn oorsprong heeft in hetzelfde onderzoek tegen onder andere de verdachte. In verband met deze veroordeling (tot een werkstraf) is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verder houdt het hof ten voordele van de verdachte rekening met haar jonge leeftijd en haar persoonlijke omstandigheden zoals ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht.
Het hof acht alles afwegende een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij is het mede in het belang van de maatschappij dat de verdachte daadwerkelijk een positieve wending aan haar leven weet te geven, omdat daarmee het gevaar op herhaling van het plegen van soortgelijke misdrijven wordt beperkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering moet worden toegewezen, met wettelijke rente en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De verdachte heeft de vordering niet betwist.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van
de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 8.000,00 heeft geleden. Deze vordering, die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor (hoofdelijke) toewijzing gereed.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.000,00 (achtduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.000,00 (achtduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. J. Piena en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 juni 2022.